#Ge 19/2024-10-11

voorgaande

voorgaande

versie-X7-3

Maurik - 2/2

  © versie Boek Jos Lankveld 2012

Boek Lankveld blz. 124 (Regio Neder-Betuwe nr. 100)


In Maurik werd door 16 leden het coöpera­tieve boterfabriekje 'Neder-Betuwe' (100) gesticht, [127]  gedreven op handkracht. Dit coöperatieve handkrachtboterfabriekje begon met de boterbe­reiding op 1 mei 1896. Begin 1898 werd gemeld dat het ledental al was gegroeid naar 28 leden met 130 koeien 363). Er is echter weinig bekend over deze fabriek 'Neder-Betuwe: Waarschijnlijk was de coöperatieve vereniging rond 1925 ont­bonden en werd op particuliere basis, als melk­ inrichting, voortgezet.

In 1933 werd er nog boter gemaakt, daarvan getuigd een etiket van een boterverpakking, geproduceerd onder de crisiswet door de “Melkinrichting Neder-Betuwe, fabriek te Maurik364).


Boterfabrieken in de Neder-Betuwe

De Neder-Betuwe was (en is) een overwegend agrarisch gebied waar sinds de negentiende eeuw tot aan de Tweede Wereldoorlog, behoudens steenfabrieken, vrijwel geen fabrieken te vinden waren. In deze bijdrage wordt aandacht besteed aan een bijzonder soort 'fabrieksarbeid' dat hier aan het eind van de vorige eeuw opkwam en eind jaren twintig, begin dertig, weer verdween: de boterbereiding. Het aantal arbeidsplaatsen bleef hierbij overigens wel beperkt tot maximaal twee arbeiders per fabriek! Het ging hier dan ook niet om fabrieken met vele werknemers, maar om gebouwen voor een grootschalige verwerking met behulp van machines. De boter- en zuivelfabrieken zijn daarmee symbool geworden voor de veranderingen in de traditionele, kleinschalige landbouw aan het eind van de negentiende eeuw.

De opkomst van de fabrieksmatige boterbereiding

De boter- en kaasbereiding was eeuwenlang een traditionele nijverheid.

Een produkt dat op de boerderij werd gemaakt, meestal door de boerinnen, voor eigen gebruik of voor de handel.

Al enkele eeuwen genoot in het bijzonder de Friese boter een goede naam vanwege haar kwaliteit. In de negentiende eeuw kwam hierin verandering.

Sinds de jaren zeventig van die eeuw werd de concurrentie vanuit Denemarken steeds groter. De Deense export steeg gestaag ten koste van de Nederlandse en overtrof de Friese boter na verloop van jaren zelfs in kwaliteit. Ook de opkomst van de zogenaamde kunstboter - margarine - zette de afzet van de 'roomboter' onder druk 1).


Om aan de problemen het hoofd te kunnen bieden werden mede op initiatief van de provinciale Maatschappijen van Landbouw geleidelijk veranderingen doorgevoerd. Door scholing en de introductie van nieuwe technieken (kneedmachines, thermometer) werd met name gepoogd de kwaliteit van de boter te verbeteren. Het aangaan van de concurrentie door een grootschalige verwerking in fabrieken werd vooralsnog afgehouden.


Rond 1880 bracht de technische ontwikkelingvan de centrifuge of separator voor de scheiding van de room en melk hierin verandering. Met deze machine, aangedreven met hand-, paarde-, of stoomkracht, werd het mogelijk om grote hoeveelheden melk dagelijks te verwerken. Men kon continu in bedrijf zijn, het rendement en de kwaliteit verbeteren en de produktiekosten drukken. Spoedig verrezen in Nederland de eerste zuivelfabrieken.

Dit waren in eerste instantie nog particuliere, stedelijke initiatieven. Het benodigde kapitaal en het aantal koeien voor de melk leverde voor de boeren op het platteland nog problemen op.

Samenwerking bood uitkomst. In 1887 startte in het Friese Warga een coöperatieve

zuivelfabriek waarvoor 23 boeren de melk van hun 715 melkkoeien verwerkten. Een voorbeeld dat snel in heel Nederland navolging kreeg. Zeker voor de kleine boeren in de NederBetuwe met maar enkele melkkoeien, leverde samenwerking veel voordeel op. Omdat een fabriek met stoommachines veel kapitaal vereiste, zien we in de Neder-Betuwe fabriekjes op handkracht verrijzen die veel minder startkapitaal verlangden.


De coöperatieve gedachte in de Neder-Betuwe

De coöperatieve beweging heeft in het Nederlands rivierengebied, in tegenstelling

tot bijvoorbeeld Friesland of Noord-Brabant, niet veel aanhang gekregen.

Dit is toegeschreven aan de behoudende mentaliteit van de bevolking.

Deze wat simplistische voorstelling van zaken is later gelukkig genuanceerd.

De eerste coöperaties waren veelal mest- en veevoerinkoopverenigingen of zuivelfabrieken, die beide vooral in dienst stonden van de melkveehouderij.

In het rivierengebied, zeker in de Neder-Betuwe, lag echter de nadruk op de vetweiderij. Dit had mede te maken met de natuurlijke gesteldheid van de regio. De weilanden, de klei-komgronden, lagen vaak ver weg van de boerderijen en waren

bij gebrek aan (verharde) wegen meestal slecht bereikbaar. Het tweemaal daags

melken van het vee was dan bedrijfsmatig niet aantrekkelijk 2)


Het snelle echec van de in 1896 opgerichtte Tielse Coöperatieve Fruitverzendvereniging Gelria zal ook niet bevorderlijk zijn geweest voor de verbreiding van het coöperatisme in de regio. Dat desondanks in de naburige

plaatsen in de Neder-Betuwe eind negentiende eeuw toch verschillende coöperaties tot stand kwamen - waaronder inkoopverenigingen te Lienden en Zoelen en boterfabrieken te Maurik, Ingen en Lienden - mag de veronderstelde behoudende mentaliteit toch deels weerleggen.

De coöperatieve boterfabrieken te Maurik, Ingen en Lienden

Dat juist in Maurik, Ingen en Lienden coöperatieve boterfabrieken werden opgericht zal zeker te maken hebben gehad met de cursussen van de zuivelschool van de Geldersch-Overijselsche Maatschappij van Landbouw in 1892 te Ingen 3). Ten huize van EJ. Van Westrhenen nabij Eek en Wiel verzorgde F.J. Swierstra, particulier consulent uit Wageningen, een cursus voor negentien leerlingen. Op de boerderij van RJ. van Sijll gingen vijftien leerlingen aan de slag onder leiding van de leraar van de Maatschappij J.J. Van Weydom Claterbos.

De theoretische lessen werden iets minder goed bezocht dan de praktijklessen, maar algemeen was men zeer tevreden over het resultaat van de cursus. De heer S wierstra gaf nadien in Ingen nog een cursus voor twintig leerlingen overkaasbereiding, waaraan tot dan toe vrijwel niet werd gedaan. In 1894 kwam de zuivelconsulent nog eens langs in Ingen.

Twee jaar later was de eerste coöperatieve boterfabriek een feit.

Over de boterfabriekjes is tot opheden zeer weinig bekend bij gebrek aan archiefmateriaal, omdat de coöperaties die de fabrieken dreven geen archief hebben nagelaten. Ook van de particuliere fabriek die een kort bestaan heeft gekend is bij navraag niets bewaard gebleven. In het volgende zullen enkele wederwaardigheden vermeld worden die achterhaald konden worden uit de gemeentearchieven.

- Maurik

Op 14 april 1 896 startte de roomboterfabriek 'Neder-Betuwe' met haar werkzaamheden 4). De fabriek werd gedreven op handkracht en was een initiatief

van de gelijknamige vereniging op coöperatieve grondslag. Eerste directeur werd J.H. Wijkniet, onderwijzer aan de openbare lagere school te Maurik. 5)

Voor deze combinatie van functies moest hij wel toestemming vragen aan het gemeentebestuur. Deze verleende die prompt, want de werkzaamheden bestonden hoofdzakelijk uit: 'het bijhouden der boeken van gemelde vereeniging, welke werkzaamheden uit den aard der zaak, daar de fabriek door handkracht gedreven

wordt, niet veel tijd vereischen'. De kwalitiet van het onderwijs kwam niet in gevaar.

De fabriek, met twee werknemers, heeft tot in de jaren twintig op handkracht

gedraaid. Omstreeks 1926 is de coöperatie waarschijnlijk opgeheven.


Op 17 juli van dat jaar vroegen in ieder geval F J. van Woudenberg uit Eek en

Wiel en M. Noordermeer uit Ingen vergunning aan voor de oprichting van een melkinrichting met twee motoren van 3½ paardekrachten in het gebouw van de boterfabriek Neder-Betuwe.

De vergunning werd hen op 20 november zonder voorwaarden verleend 6).

In het gemeenteverslag over 1927 wordt vermeld dat in de gemeente een 'klein zuivelfabriekje’ wordt geëxploiteerd door een particulier. De melk wordt opgekocht bij de boeren en tot boter verwerkt. Wanneer het fabriekje definitief de poorten heeft moeten sluiten is niet bekend.

Jaar

Geproduceerde boter

Deelnemers

Verwerkte melk

Opbrengst

1897

1.568

25

45.472

1.883,35

1898

10.177

25

298.601

10.877,74

1899

12.516

25

357.680

13.333,00

1900

8.828

27

266.481

9.572,31

1901

7.515

25

220.505

8.584,31

1902

7.850

25

235.496

8.241,36






Tabel-1: Boterproduktie Meibloem te Ingen  1897/1898 - 1902.

Tabel: Boterproduktie Wilhelmina te Lienden 1897/1898 - 1902.

Jaar

Geproduceerde boter

Deelnemers

Verwerkte melk

Opbrengst

1898

3.906

29

112.507

4.800,00

1899

8.787

29

246.056

11.825,00

1900

12.081

31

338.172

12.322,00

1901

9.444

32

264.385

11.330,40

1902

8.248

31

257.850

9.528,61






-Ingen

In Ingen richtte op l juli 1897 het bestuur van de coöperatieve zuivelfabriek de Meibloem een verzoek aan de koning om goedkeuring van haar statuten 7). Volgens de wet van 1876 tot regeling van coöperatieve verenigingen was koninklijke goedkeuring echter niet vereist. Door deze vergissing zijn wel de statuten evenals de oorspronkelijke 25 leden van de coöperatie bekend.

Ieder lid was tevens aandeelhouder en betaalde tien gulden inleggeld.

Verder verbond men zich om voor de komende twintig jaren de melk van de melkkoeien te leveren aan de fabriek.

Inmiddels was de coöperatie al begonnen met de bouw van een fabriekje.

Op 27 september werd de fabriek in werking gesteld 8). De hinderwetvergunning

van de gemeente kwam op 23 november binnen. Net als in Maurik werd de fabriek gedreven op handkracht. Twee arbeiders verzorgden de twee handcentrifuges. In 1922 is de coöperatie opgeheven. Slechts over de eerste jaren zijn enkele produktiegegevens bekend, (zie tabel-1)

Over 1926 en 1927 vermelden de gemeenteverslagen: 'de speculatieve zuivelfabriek te Ingen heeft geregeld gewerkt'. De fabriek is na 1922 dus in particuliere handen gekomen. Nieuwe eigenaar was J. Sijsling uit Rhenen. In 1928 vraagt Sijsling vergunning aan om de fabriek, inmiddels Rheningen geheten, te moderniseren 10).


De handkracht werd vervangen door een motor. In het verslag over 1929 is opgenomen dat de fabriek wordt verhuurd aan de N.V. Galak Condensed Milk Co. te Rotterdam en dat de melk in Rotterdam wordt verwerkt. De Galak heeft de fabriek waarschijnlijk van Sijsling overgenomen. Wanneer de tabriek buiten werking is gesteld, is onbekend.



- Lienden

Een jaar na de oprichting van de fabriek in Ingen  - ca. juli 1898 - werd ook in het naburige Lienden een coöperatieve boterfabriek opgericht. De vereniging genaamd

Wilhelmina telde bij de oprichting 31 leden. Na enkele jaren, op l oktober 1906, werd zij al opgeheven. De reden(en) van dit korte bestaan zijn onbekend. Uit de enkele cijfers die bekend zijn, (zie tabel) blijkt dat de Liendense coöperatie groter was dan te Ingen en ook een grotere opbrengst had. Desondanks kwam er spoedig een einde aan 11).

Een particulier initiatief te Kesteren en Aalst

Volgens een opgave van de Provinciaal-Zuivelconsulent van Gelderland B. van der Burg, startte op l maart 1902 A. W. de Haas SAzn. uit Lienden een particulier boterfabriekje op het stationsemplacement te Kesteren 12).

De Haas zal de 'botersmaak' te pakken hebben gehad; hij was namelijk ook directeur van de coöperatieve boterfabriekvan Lienden. Hij richtte echter pas een jaar later een verzoek aan het gemeentebestuur van Kesteren om goedkeuring van het voornemen om een zuivelfabriek op te richtten. Op 21 maart daarop volgend werd hem vergunning verleend 13). Het fabriekje dreef op handkracht en viel daarom niet onder de Veiligheidswet. Of de fabriek nu in 1902 of in 1903 in werking is gesteld is niet duidelijk. Misschien trad het in werking na zijn vertrek als directeur van de Liendense coöperatie in 1903. Een groot (commercieel) succes is de fabriek, genaamd 'Castra', denkelijk niet geweest. Al in mei 1905 werd hij opgeheven.


De Haas verplaatste zijn werkzaamheden als boterfabrikant naar de buurtschap

Aalst onder Lienden. Daar betrok hij een schuur vlak bij huize Kolverschoten en bereidde boter met één handcentrifuge op paardekracht. De schuur werd gehuurd van de familie De Koek. Naar verluidt was de verhuizing geen aanzet voor een bloeiend bestaan.

Tot overmaat van ramp brandde het onderkomen kort na de nieuwe start ook nog geheel af Dit is waarschijnlijk gebeurd op 14 maart 1906 toen een tweetal woningen in Aalst waaronder die van A.M. de Koek, bewoond door J.J. de Koek, verloren gingen. De Haas zette vervolgens een punt achter de boterfabricage.


                                                                            S.E.M, van Doornmalen

Bijlage

Directeuren de Meibloem

B. van Ommeren 1897 - 1906

D .A. van Ginkel 1906 - 1909

J.C:, van Rooy 1909 - 1922


Directeuren Wilhelinina

A.W. de Haas 1898 - 1903

13. van Ommeren Jz. 1903 - 1906


Noten

1. Deze paragraaf is gebaseerd op:

Bakker, M.S.C., 'Boter'. In: H.W. Lintsen (red.),

Geschiedenis van de techniek in Nederland. De wording van een moderne samenleving 1800-1890. 6 dln. deel l, Techniek en modernisering Landbouw en voeding. Stichting historie der techniek 1992, pp. 103-134.

En verder op: Zanden, J.L. van, De economische ontwikkeling van de Nederlandse landbouw in de negentiende eeuw 1800-1914. Utrecht 1985, m.n. pp. 263-272.


2. Zanden, J.L. van, 'Middelen van bestaan 1800-1950'. In: Bruin, H.P. de (red.),

Het Gelders rivierengebied uit zijn isolement. Een halve eeuw plattelandsvernieuwing.

Zutphen 1988, pp.76-92.


3. Mededeelineen en Berichten van de Geldersch-Overijselsche Maatschappij van

Landbouw over 1892. II, Lochem 1892, pp. 6-8.


4. [Burg, B. van der|, Ontwikkeling der fabriekmatige zuivelberciding in de provincie

Gelderland. Zutphen 1907, p. 8.


5. Streekarchivariaat KLEM-gemeenten (SAKLEM), gemeente-archief Maurik 181 1-

1945, notulen B&W 23-5-1896.


6. SAKLEM, Idem, notulen B&W 20-11- 1926.


7. Algemeen Rijksarchief, Verenigingen en stichtingen dossiers.


8. Burg, van der, Ontwikkeling, p. 10.


9. SAKLEM, gemeente-archief Lienden 1811-1928, gemeenteverslagen en landbouwverslagen.


10. SAKLEM, Idem, hinderwetvergunningen en notulen B&W.


11. Zie noot 8 en 9.


12. Zie noot 8, pp. 12-13.


13. SAKLEM, gemeente-archief Kesteren 1818-1938, ingekomen stukken en notulen

B&W.


14. Mededeling van de heer S.A. de Haas te Lienden.


15. SAKLEM, gemeente-archief Lienden 1811-1928, gemeenteverslag over 1906.


 Integrale tekst uit tijdschrift Hist. Ver. Gendt, Elst, Kesteren, Tiel, Oosterhoud .....enz.

 Stichting Tabula Batavorum (link)   Blad 1995-III Boterfabrieken in Neder-Betuwe  blz. 84-89  404


  Ook gegevens Historische Vereniging (?) Maurik, Ingen, Lienden , Kesteren / Aalst   404

voorgaande pagina