#Ge 19/2024-
voorgaande
voorgaande
Tolkamer -
© versie Boek Jos Lankveld 2012
6.4.2.5 Sanering in de regio Liemers
De Liemers kende een vijftal relatief kleine zuivelfabrieken (tabel 6.6) waarvan de levensvatbaarheid van de fabrieken te Herwen en Lobith na WO II sterk ter discussie kwamen te staan. De discussies kenmerkten zich meer door emotionele dan door rationele argumenten. De nabijheid van de consumptiemelkmarkten van Arnhem en Nijmegen maakten het gebied het toneel van een strijd om de melk.
Boek Lankveld: Tolkamer blz.: 239 Lobith blz.: 103, 105, 106, 239, 240, 241 en 266
De Camiz in Arnhem betrok haar melk grotendeels uit de Liemers en de Betuwe en het was dan ook vanzelfsprekend dat vanuit Arnhem initiatieven werden genomen om te komen tot fusies met de in de Liemers gelegen zuivelfabriekjes. Dat was geen gemakkelijke weg. De discussies waren er evenals de emoties die rationele besluitvorming lange tijd in de weg stonden. In de gemeente Herwen en Aerdt waren na WO II twee kleine fabriekjes nog steeds actief.
Het fabriekje te Lobith was opgericht door kleine boeren die zich tekort gedaan voelden door de grote boeren van de fabriek te Herwen. Toen ruim twee jaar na oprichting de eerste dis-
cussies tussen de besturen van de twee fabriekjes werden gevoerd over een eventuele fusie was dat te vroeg om over de emoties heen te stappen126). De directeur van Lobith, de heer B.J. Stoll, zal het ook een slechte gedachte hebben gevonden en de fusie ging niet door.
In het jaarverslag van de zuivelfabriek te Herwen werd gesproken van een mislukt overleg om te komen tot overname van de fabriek te Tolkamer 127). Na WO II waren een aantal leden voor opheffing van het fabriekje, echter door het ronselen van losse leveranciers als lid, werd dit voorkomen. In 1951 werd ‘Eendracht maakt macht’ lid van de Zuivelbond op uitdrukkelijk verzoek van het bestuur ”dat een deskundige controle op de administratie en het beheer in het algemeen wenste” 128).
In dat jaar ging de heer B j. Stoll met pensioen en kreeg het een nieuwe directeur, de heer G.M. Verhoef. Uit de genoemde brief van de secretaris van het GOZ bleek overduidelijk de heersende gevoelens toen hij schreef: “Het is een klein fabriekje, dat zeer matig is ingericht en o.i. eigenlijk geen reden van bestaan heeft”. Verder schreef hij dat een fusie met Herwen wenselijk was doch “Hier moet echter wel aan worden toegevoegd, dat de sfeer mij niet voldoende zuiver schijnt om op dit ogenblik tot een zakelijke behandeling te komen”.
Ook het bestuur van de zuivelfabriek te Zevenaar had zomer 1948 contact gezocht met de fabriekte Herwen voor samenwerking. De prompte afwijzing bracht de secretaris van de GOZ ertoe een brief te schrijven aan de heer Peters te Lobith, op dat moment vice-
Ieder afzonderlijk probeerde zich staande te houden. De zuivelfabriek te Didam besloot te investeren in een kaasfabriek die oktober 1950 feestelijk kon worden geopend 131). Vervolgens probeerde men ook een graantje mee te pikken van de consumptiemelkmarkt en investeerde eind 1955 in een nieuwe melkinrichting met een flessenvulmachine. Slechts een deel van de Didamse melkslijters betrok echter de flessenmelk, en de andere in fles afgevulde melkproducten, van de Didamse zuivelfabriek. ‘ANDI’ in Doetinchem was een geducht concurrent. In een circulaire aan alle inwoners van Didam deed de fabriek een beroep op de Didamse saamhorigheid om over te schakelen van ANDI-
Toen zomer 1963 een Didamse slijter overstapte naar de fabriek ‘ANDI’ te Doetichem riep dat heftige reacties op van de kant van de Didamse zuivelfabriek 133). Ook de relatie tussen de Camiz en Zevenaar stond steeds onder druk en er volgde een langdurig proces om te komen tot de vaststelling van een grenslijn tussen de winnings-
Een samenwerking tussen de vier fabrieken in de Liemers leek logisch en na oriënterende besprekingen tussen de secretaris van de GOZ en de vier aangesloten fabrieken te Didam, Herwen, Lobith en Zevenaar werd voorgesteld een bespreking te beleggen tussen de besturen en directeuren om een mogelijke samenwerking te verkenner Deze vergadering werd gehouden op 24 februari 1958 onder voorzitterschap van de voorzitter van het GOZ-
De zuivelfabriek de “Hameland” te Gendringen was vanaf de oprichting een boterfabriek met enige melk en melkproducten voor de consumptiemelkmarkt in de directe omgeving. Na het aantreden van de nieuwe directeur de heer J.G. Bus eind 1952 werden plannen uitgewerkt om de overtollige ondermelk te verwerken tot melkpoeder en werd in 1957 de daartoe gebouwde melkpoederfabriek geopend. Alhoewel er plannen waren tot zelfstandige uitbouw moest ook de ‘Hameland' buigen voor de economische wetten van kostenreductie bij grootschalige verwerking. Per 3 januari 1971 werd de exploitatie van deze fabriek ook overgedragen aan Coberco en werd deze stilgelegd per 1 november 1972.