#Li/2024-
voorgaande
Tungelroy -
Geplaatst als © versie
Coöperatieve zuivelfabriek Tungelroy
Eerste coöperatieve zuivelfabriek van Nederland.
In het laatste kwart van de negentiende eeuw was het armoe troef op het (Limburgse) platteland. De import van goedkoop graan uit Amerika had de West-
In 1892 bedacht de 27-
Afb. 1: Op 20 juli 1903 opende aan de Tungelerschans een stoomzuivelfabriek de deuren. Ze lag tegenover de handkracht-
Afb. 2: Personeel van de handkracht-
De centrale machine in de kleine boterfabriekjes van die dagen was de handmatig aangedreven centrifuge of ontromer. Dat apparaat maakte het mogelijk melk en room machinaal van elkaar te scheiden. Alleen de room was nodig voor de boterbereiding. De gebroeders Mélotte in Remicourt (bij Luik) hadden in 1888 zo’n ontromer ontwikkeld. De samenmelkerij in Bree werkte met een centrifuge van Mélotte. Ament reisde af naar Remicourt om de inventaris voor het op te richten Tungelroyse boterfabriekje aan te schaffen. De écrémeuse à centrifuge en andere benodigdheden kostten 1200 francs, zo’n 600 gulden. De overige benodigdheden betroffen een karnton, een fornuis, een bascule (weegschaal), een boterkneder, enkele roomvaten en een apparaat om het vetgehalte van de melk te meten. Voor elke boer afzonderlijk was een dergelijke investering ondoenlijk, maar met ongeveer dertig man was het een haalbare kaart.
Afb. 5: Op 28 april 1894 deed het Nederlandsch Landbouw Weekblad verslag van een bezoek door een commissie van de ‘dorpsvereniging Eibergen’ (Twente) aan ‘een Limburgsch boterfabriekje met handkracht’ in Tangelroy (sic). Het gezelschap werd ontvangen door ‘de leider van de zaak, de onderwijzer Ament’. Dankzij moderne media als de krant en verenigingsorganen verspreidde het nieuws, zoals de oprichting van de samenmelkerij in Tungelroy, zich razendsnel. [Delpher]
Afb. 4: Advertentie voor de centrifuge van de gebroeders Mélotte. Met de zwengel aan de zijkant werd de ontromer handmatig bediend. Door de middelpuntvliedende kracht werd in de machine de room van de melk gescheiden. De ontroomde melk, de zogenoemde ondermelk, werd vaak in de varkensmesterij gebruikt.
De centrifuge had last van kinderziektes. Bijna wekelijks moest wel iemand naar Remicourt voor nieuwe onderdelen. Pas na enkele maanden had men in Tungelroy de werking van de centrifuge helemaal onder de knie. Sterker, in de dagelijkse praktijk brachten de botermakers kleine verbeteringen in het ontwerp van Mélotte aan, die de uitvinder meer dan eens overnam.
Een groter probleem bleek de verkoop van de fabrieksboter. Vooral de winkeliers, die voorheen hadden geprofiteerd van de ruilhandel, zagen de nieuwe coöperatie als een bedreiging. Op vele manieren proberen ze de fabrieksboter in diskrediet te brengen. Na drie weken lukte het Ament een eerste vaste koper voor een deel van de Tungelroyse fabrieksboter te vinden. De rest werd afgezet op de botermijn van Roermond, waar de boter met succes bleek te kunnen concurreren met de boerderijboter die er doorgaans werd geveild. Vooral Belgische kooplieden wisten de goede kwaliteit van de fabrieksboter uit Tungelroy te waarderen. De kwaliteit kwam nu ook tot uiting in de prijs: de fabrieksboter deed zestig cent per pond, ongeveer het dubbele van de waarde die de winkeliers voor de boerderijboter rekenden.
De boterfabriek van Tungelroy vond snel navolging. Van heinde en verre bezocht men de fabriek. Over het functioneren van de fabriek werd gepubliceerd, zoals in 1894:
Iedere boer kwam met zijn eigen kannen, sommigen op een kruiwagen, met die van de buurlui erbij; een enkele kar bracht ze uit een enkele buurtschap aan. Om de beurt werd elke kan uitgegoten in een bus op de bascule, genoteerd, de bus in de kookpot met warm water voorverwarmd, in de centrifuge gestort en de ontroomde melk opgevangen in dezelfde kan, waarmee de brenger naar huis kon gaan. Was zo al de melk ontroomd, dan werd de room in de kelder gebracht en die van de vorige dag gekarnd en de boter met een kneedbord verwerkt. De melk werd naar vetgehalte ontvangen en de nieuwste toestellen tot het nemen van proeven waren in gebruik.
Al snel vond ‘Tungelroy’ navolging. Overal in de provincie schoten de coöperatieve boterfabriekjes als paddenstoelen uit de grond. In 1900 waren het er in Limburg al 155.
De gezamenlijke boterfabriek van Tungelroy was de eerste van Nederland. Het belang ervan schuilt in het feit dat kleine, individuele boeren hun krachten bundelden en een betere onderhandelingspositie wisten te verwerven, zowel tegenover leveranciers als tegenover afnemers. Mede dankzij dit concept konden de boeren zich uit het moeras van de landbouwcrisis trekken.
Coöperatie werd het toverwoord. Er ontstonden gezamenlijke inkooporganisaties en (boerenleen)banken. Op hun beurt sloten de ‘samenmelkerijen’ in de dorpen zich aaneen tot de Zuid Nederlandse Zuivelbond. De ZNZ bewaakte de kwaliteit van de boter en reorganiseerde de boterhandel door de oprichting van een eigen veiling in 1895. De ZNZ-
De samenwerking van boeren in coöperaties was eind negentiende eeuw een onvermijdelijke ontwikkeling. In dat opzicht is de rol van Jean Ament van relatieve betekenis geweest, maar het is goed om te beseffen dat hij met zijn eureka-
Literatuur:
W. Verheij, Het 25-
Serge Langeweg, Zuivel. Geschiedenis en inventarisatie van de zuivelfabrieken in Limburg [Stichting Werkgroep Industrieel Erfgoed Limburg (WIEL)] (2012)
[Auteur: Frank Hovens]