#Fr.f/2020-08-07

voorgaande

voorgaande

versie-7.0

Zuivelhistorienederland.nl







Bron: http://www.nationaalarchief.nl/sites/default/files/docs/selectielijsten/selectielijst_cokz_stcrt_2014_27800.pdf

Zuivelcontrole in de periode van 1901 tot 1940


Botercontrolestations

De botercontrolestations zijn opgericht in verband met “knoeierijen met boter in Nederland”, die reeds vóór het ontstaan van de margarine-industrie plaats hadden, maar daarna(1873) hand over hand toenamen. De “knoeierijen” bestonden met name uit het vermengen van boter met het goedkopere margarine en verkopen van dat product als boter. Het gevolg was dat de Nederlandse boter hoe langer hoe meer in diskrediet kwam en de zuivelbereiding in grote moeilijkheden bracht. Om het tij te keren werd de „Vereeniging ter bestrijding van de knoeierijen in den boterhandel" opgericht. Deze vereniging wist te bevorderen dat dat in 1889 de eerste boterwet tot stand kwam. Echter de uitvoering van de boterwet liet te wensen. Uiteindelijk is door toedoen van de Friesche Maatschappij van Landbouw het eerste botercontrolestation opgericht.


Het eerste botercontrolestation is opgericht in Friesland (17 januari 1901), drie maanden later gevolgd door het botercontrolestation in Zuid-Holland. In 1903 zijn vervolgens de botercontrolestations Gelderland-Overijssel en Assen opgericht en in 1904 die van Maastricht, Eindhoven, Groningen en Middelburg. Het laatstgenoemde botercontrolestation is in 1913 opgeheven en is verenigd met het botercontrolestation in Eindhoven. In 1919 resp. in 1942 zijn de botercontrolestations Noord-Holland resp. Utrecht opgericht door zich af te scheiden van het Botercontrolestation Zuid-Holland.


De belangrijkste doelstelling van de botercontrolestations was weer vertrouwen te wekken bij de afnemers (ook de buitenlandse) voor de onvervalstheid van het door de controlestations gecontroleerde product. De zuivelfabrieken hebben –hoewel zij soms zeer tegenstrijdige belangen hadden- in volle overtuiging samengewerkt in de botercontrolestations. Knoeierijen bleken veel efficiënter aangepakt te worden vanaf het moment dat door de zuivelfabrieken zelf het bedrog werd bestreden. Ook de overheid heeft hierbij (Rijkstoezicht) een belangrijke rol gespeeld.


De samenwerking tussen de overheid en het in grote mate zelfwerkzame bedrijfsleven mag als geslaagd worden beschouwd, te meer daar het bedrijfsleven zelf ook het controleapparaat financierde. De oorspronkelijke garantie van echtheid en onvervalstheid werd in de loop van de jaren uitgebreid. Het Rijksbotermerk garandeerde de afnemer de afwezigheid van conserveringsmiddelen en schadelijke kleurstoffen, een maximum vocht- en zoutgehalte, een minimum vetgehalte, een juist gewicht en de afwezigheid van fosfatase (dus voldoende pasteurisatie van de grondstof).


Kaascontrolestations

De geschiedenis van de “kaaskwestie” was de reden voor het oprichten van kaascontrole-stations.

In Nederland werden vette kaassoorten geproduceerd: de volvette Goudsche en Edammer dagkaas. Doordat sommige zuivelfabrieken van sterk afgeroomde melk kazen gingen maken in de vorm van Goudse en Edammer kaas is aan de faam van de vanouds Nederlandse kaassoorten veel schade toegebracht. Natuurlijk werden deze magere kazen in de handel lang niet altijd verkocht voor wat ze waren. De kazen werden veelal verkocht voor de echte volvette Goudsche en Edammer dagkaas. Het gevolg hiervan was dat de afnemers het vertrouwen dat zij voorheen in die van ouds bekende en beroemde kaassoorten hadden, gaandeweg verloren.

Het spreekt vanzelf dat deze “knoeierijen” in de kaashandel ten slotte op grote schade voor de eerlijke producenten van vette kaas moesten uitlopen.


Het eerste kaascontrolestation is opgericht op 19 februari 1906 (Kaascontrolestation Noord-Holland; dit station is in mei 1912 opgeheven), daarna zijn de kaascontrolestations Zuid-Holland (1906), Friesland (1912), Utrecht (1913), Noord-Holland (1919), Zuid-Holland-Brabant (1919) en Leiden (1932?) opgericht.

In de beginjaren is het invoeren van kaasmerken een groot struikelblok geweest. Zo waren er opdrukmerken (KCZH), indrukmerken (het “Friesche merk” en het “Hoornsche merk”) en tenslotte het “caseïnemerk” bestaande uit een doorzichtig plaatje van kaasstof dat aan de achterzijde in spiegelschrift was bedrukt en dat bij de bereiding in de kaas werd geperst met de bedrukte kant onder. Dit laatste merk is uiteindelijk als het Rijksmerk ingevoerd.

Melkpoedercontrole

In 1926 is -naar analogie van de boter- en kaascontrole- een begin gemaakt met de controle op de echtheid en zuiverheid van melkpoeder, bereid onder toezicht van de Zuivelbond FNZ (de voorloper van NZO), en zijn de eerste echtheidscertificaten aan melkpoederfabrieken verstrekt. Deze activiteit kan worden beschouwd als de voorloper van het Controlestation voor Melkprodukten dat in 1930 tot stand kwam. De actie van FNZ was ingegeven door oneerlijke concurrentie vanuit Amerika, dat mager melkpoeder op de markt bracht dat

vermengd met boter van bedenkelijke kwaliteit als vol melkpoeder werd verkocht.


Op 12 juli 1937 werd het ZKB in Amsterdam opgericht. Voortaan kon geen boter, kaas en melkpoeder meer worden uitgevoerd zonder een ZKB-certificaat, dat de kwaliteit van het product garandeert, naast de garantie van zuiverheid en echtheid van de boter- en kaascontrolestations.

Zuivelcontrole in de oorlogsjaren 1940-1945

In 1940 brak de tweede wereldoorlog uit. Er werden veel overheidsmaatregelen uitgevaardigd, zoals het verplicht leveren van een gedeelte van de productie aan de zuivelcentrale voor verkoop aan het buitenland (lees: Duitsland). Op een gegeven moment mocht er zelfs geen boter meer terug naar de veehouders. In 1941 werd voor consumptiemelk een standaardisatieregeling afgekondigd en werd het in feite voor veehouders onmogelijk nog melk aan de consument te leveren. Ook werden alle boterproducenten (en later ook de boterompakkers en –handelaren) verplicht zich aan te sluiten bij een botercontrolestation. Aangeslotenen bij de botercontrole kregen in 1942 toestemming, om onder bepaalde voorwaarden margarine in kleinverpakking in voorraad te hebben en te distribueren. In de crisisjaren werd het rijksbotermerk ook gebruikt als heffingsmerk en in de jaren 1940 tot 1948 deed het rijksbotermerk tevens dienst als distributiezegel.

Zuivelcontrole vanaf 1945 tot 1970

Het was duidelijk dat door de oorlogsjaren de zuivelfabrieken wat apparatuur en inrichting betrof achterop waren geraakt. Er was sprake van veel slijtage en geen vernieuwing. In 1944 was de fabrieksdirecties aangeraden om reeds nu plannen voor te bereiden tot modernisering van de fabrieksinventaris en voor het ontwerpen van eventueel nodige verbouwingen. Het duurde wel tot 1948 voordat de aanvoer van melk weer op het niveau wasvan 1939.

In 1956 ontstond een meningsverschil over de vraag of de betaling naar kwaliteit van boerderijmelk  publiekrechtelijk (nl. door het Productschap Zuivel ) of door privaatrechtelijke instellingen geregeld zou moeten worden. De overheid wilde een publiekrechtelijke regeling. Uiteindelijk werd een compromis bereikt: de controle zou worden uitgevoerd door privaatrechtelijke controle-instellingen, maar het PZ (Productschap Zuivel) kon de premie voor eerste klasse melk wel aan een maximum binden. Kort daarop is het Centraal Orgaan voor Melkhygiëne (met de daarbij behorende Regionale Organen voor Melkhygiëne (ROM’s) en Erkende Controle-instellingen (ECI’s) gesticht.

Het COM (Centraal Orgaan Melkhygiëne, 1957-1992 ) hield zich bezig met het bevorderen van de goede kwaliteit van melk, betrokken van veehouders, met name door het coördineren van de werkzaamheden van de ROM’s (Regionale Organen Melkhygiëne). Gehandeld werd (tot 1958) privaatrechtelijk, op basis van contracten en vanaf 1958 op basis van de Zuivelverordening 1958 (m.b.t. levering van melk door veehouders aan fabrieken, verordening van het Productschap Zuivel).

In 1957 werd een begin gemaakt met de uitbetaling van boerderijmelk naar vet- en eiwit-gehalte.



Zuivelcontrole vanaf 1970


Oprichting COZ

In de loop van de tijd was de organisatie van de Nederlandse zuivelcontrole ondoorzichtig geworden.

Begin zeventiger jaren werd binnen het bedrijfsleven overeenstemming bereikt over de herstructurering van de zuivelcontrole. De basis daarvan lag in de Landbouwkwaliteitswet van 1971, die in 1973 van kracht is geworden. In 1975 waren er nog vijf botercontrolestations, drie kaascontrolestations voor fabriekskaas en één voor boerenkaas, het Controlestation voor Melkproducten (CvM) en het Zuivel-Kwaliteits-Bureau (ZKB). In

dat jaar is door het zuivelbedrijfsleven het Centraal Orgaan Zuivelcontrole (COZ) opgericht, waarin de activiteiten van alle privaatrechtelijke zuivelcontrole-instanties werden gebundeld. Het COZ is op basis van de Landbouwkwaliteitswet aangewezen als de zuivelcontrole-instelling. Het was de bedoeling dat ook het CvM en het ZKB in deze controle-instelling zouden opgaan.


Het COZ (Centraal Orgaan Zuivelcontrole, 1975-1992) had tot taak het toezien op de naleving van de landbouwkwaliteitsvoorschriften voor kaasproducten en boterproducten door de bij het COZ aangeslotenen, het keuren van deze producten en het afgeven van certificaten. Daarnaast adviseerde COZ de minister inzake wijzigen van kwaliteitsvoorschriften. Het COZ had alsmede tot taak het bevorderen van een goede kwaliteit van melk- en zuivelproducten en andere producten, ten aanzien waarvan krachtens de Landbouwkwaliteitswet toezicht en keuring worden opgedragen.


Het COZ was op haar beurt een voortzetting van diverse boter- melk- en kaascontrolestations. Met het van kracht worden van de landbouwkwaliteitsregelingen voor boterproducten (1982) , kaasproducten (1982) en poedervormige melkproducten (1985) werden de taken en bevoegdheden van de meeste controlestations overgenomen door het COZ.



Ontstaan COKZ

In 1992 zijn het COZ, het COM en de Regionale Organen Melkhygiëne gefuseerd in het Centraal Orgaan voor Kwaliteitsaangelegenheden in de Zuivel (statuten COKZ, 30 maart 1992, Stcrt. 1992, 63).

Het COKZ is opgericht als privaatrechtelijke stichting, met als instellingsgrondslag de Landbouwkwaliteitswet (Stb. 1971 nr. 371). Sinds 1994 heeft het COKZ de status van ZBO1


Het COKZ verricht sinds 2007 uitsluitend nog publieke taken in opdracht van de ministeries van EL&I en VWS, de NVWA en het Productschap Zuivel..

Boter- en Kaascontrolestations Nederland

Nog aan toevoegen alg. informatie uit Zuiveljaarboeken

Algemene informatie Boter- en Kaascontrolestations

1975 Oprichting COZ.

  Centaal Orgaan Zuivelcontrole

1992 COKZ

Centraal Orgaan voor Kwaliteitsaangelegenheden in de Zuivel

1992 Opgericht COKZ

Centraal Orgaan voor Kwaliteitsaangelegenheden in de Zuivel