#11d/2024-
voorgaande
Archieven.nl
92-
1. Inleiding
In zijn studie over de ontwikkeling van de Nederlandse Zuivelbereiding rekent Croesen het grootste deel van Friesland tot het "aloude zuivelgebied", waarmee hij in konkreto bedoelt "dat gebied, waar de bereiding van boter en kaas reeds eeuwen lang de hoofdzaak van het landbouwbedrijf hebben uitgemaakt". * Ten tijde van de 19de-
Maar met de oprichting van zuivelfabrieken wilde het in Friesland en de rest van Nederland aanvankelijk allerminst vlotten. Dat was vooral te wijten aan het konservatisme en de zelfgenoegzaamheid van de vaderlandse zuivelbereiders. De kwaliteit van de Nederlandse boter en kaas was sedert eeuwen in het buitenland vermaard. Dat weerhield hen ervan over te schakelen op moderne bereidingstechnieken, die het in landen als Denemarken, Engeland en Amerika mogelijk maakten grote hoeveelheden zuivelprodukten van uniforme kwaliteit te fabriceren. * Vergeleken bij die buitenandse technieken waren de Nederlandse primitief en onhygiënisch, waardoor de boter in kwalitatief opzicht sterk achterbleef. * Bovendien werd er in het buitenland geklaagd over vermeende knoeierijen met Nederlandse boter.
Maar voorshands zag men in Nederland geen reden om over te schakelen op fabrieksmatige boter-
Al met al is niet alleen in Friesland maar in heel Nederland lang gestreden over de wenselijkheid van de oprichting van zuivelfabrieken. Het zou tot het einde van de jaren 1870 duren alvorens de eerste fabrieken werden opgericht. En dat gebeurde door enkele ondernemende personen, die daarin behoorlijke industriële bedrijven zagen. * In 1879 stichtte J. Rinkes Borger in Leiden de eerste zuivelfabriek en nog in hetzelfde jaar begon de eerste Friese fabriek met de produktie: Freia in Veenwouden.
De ondernemer die in Veenwouden het avontuur aandurfde was Mindert Bokma de Boer. Hij studeerde rechten in Leiden en vestigde zich in 1871 als kandidaat-
Uit het bovenstaande valt op te maken, dat de eerste Nederlandse Zuivelfabrieken partikuliere ondernemingen waren van vooruitstrevende personen, die bereid waren risiko's te nemen. Naast de partikuliere bedrijven ontstonden binnen niet al te lange tijd de koöperatieve. In 1886 werd de eerste koöperatieve zuivelfabriek van Nederland in Warga geopend. Tussen de partikuliere en de koöperatieve zuivelfabrieken brak in Friesland een belangenstrijd los, die naar de andere provincies oversloeg. * Deze strijd moet hier verder buiten beschouwing blijven. Ik vestig er alleen de aandacht op, omdat de sporen ervan in het bedrijfsarchief van Freia terug te vinden zijn. * Het Veenwoudster bedrijf is namelijk tot de laatste dag van zijn bestaan een partikuliere onderneming gebleven en wel met een zekere nadruk. Toen de laatste eigenaar het bedrijf in 1969 verkocht gebeurde dat aan de de O.Z.M.I. te Winschoten, omdat dat een naamloze vennootschap was en geen koöperatie! * Overigens heeft de strijdbaarheid van sommige aanhangers van de partikuliere zuivelfabrieken niet kunnen verhinderen, dat zij op den duur in aantal en in omvang door de koöperatieve werden overtroffen. *
Direkt vanaf de start maakte Freia een moeilijke periode door. Het kostte Bokma de Boer veel moeite tegen redelijke prijzen voldoende melk aan te kopen. En daar kwam binnen de kortste keren een probleem bij. Een deel van de in de fabriek vervaardigde kazen werd in Duitsland afgezet. Maar die markt viel spoedig weg omdat dat land, in een poging om de eigen zuivelindustrie te beschermen, de import aan banden legde. Het gevolg was, dat Freia met forse verliezen draaide. Bokma de Boer, die een groot deel van zijn vermogen in de bouw van de fabriek had gestoken, was al gauw niet meer bij machte de tekorten aan te zuiveren en daarom besloot hij de fabriek te verkopen. In 1882 werd Hero Arjens Brouwer uit Joure de nieuwe eigenaar. *
Over de bedrijfsresultaten uit de periode waarin Brouwer over het bedrijf de scepter zwaaide is niets bekend. Ook hij heeft het niet lang uitgehouden. In 1890 verkocht hij de fabriek aan Gentius Tigler Wybrandi.
Deze Tigler Wybrandi was, in tegenstelling tot zijn beide voorgangers, een vakman op zuivelgebied. Hij was gediplomeerd landbouwkundige, werd landbouwer in Zwaagwesteinde en vervolgens direkteur van de koöperatieve zuivelfabriek in Warga. Onder zijn bewind was de boterproduktie de hoofdzaak. Tigler Wybrandi overleed in 1905. Zijn weduwe en beide dochters besloten de fabriek te verkopen.
De nieuwe eigenaar werd Klaas Wybe Anema. Gelijk zijn voorganger was hij een deskundige. Hij had het zuivelvak geleerd in de kleine koöperatieve fabriek in Ried, die door zijn vader was opgericht, maakte studiereizen naar Duitsland en Denemarken en was, voor hij Freia kocht, direkteur van de partikuliere zuivelfabriek in Oudega (Wymbritseradeel). Hij markeerde het begin van een tijdperk: Freia zou tot de opheffing in 1969 in handen van de familie Anema blijven. Tot 1935 was Klaas Anema direkteur en enige eigenaar. Eind 1935 werd de Freia een NV, die zich in Veenwouden met de zuivelfabrikage en in Huizum met de verkoop van zuivelprodukten bezighield. De aandelen waren in het bezit van drie personen: Klaas Anema en zijn zoons Wiebe Jan en Jan. * De dagelijkse leiding van de fabriek in Veenwouden was in handen van een bedrijfsleider.
Onder het bewind van Anema brak voor Freia een bloeiperiode aan. Tot 1919 werd de fabriek geregeld verbouwd en uitgebreid en werden de technische installaties vernieuwd. In 1918 werd de fabriek aangesloten op het provinciale elektriciteitsnet. In 1919 had de fabriek zijn maximale omvang bereikt. In dat jaar waren er 54 werknemers in dienst en daarmee was Freia één van de grootste zuivelfabrieken in de provincie. *
Gedurende het interbellum bleef de boter een zeer belangrijk onderdeel van de produktie uitmaken. Van de kaas was een aanzienlijk deel voor de buitenlandse markt bestemd. Met het oog op de kaasexport had Freia eigen vertegenwoordigers in Engeland, Duitsland en Amerika. Een zekere furore werd gemaakt met kleine kaasjes, die vooral in Engeland aftrek vonden. * Naast de traditionele kaas en boter kwamen er nieuwe produkten. Melkpoeder en gekondenseerde melk waren daarvan de eerste voorbeelden. Vervolgens werden zaken als melk, yoghurt, slagroom en diverse papsoorten op de markt gebracht. *
In de krisisjaren slaagde de bedrijfsleiding erin de fabriek redelijk door te laten draaien. Maar in de oorlogsjaren kon daarvan op den duur geen sprake meer zijn. De melktoevoer stagneerde grotendeels en de melk die de fabriek nog wel bereikte werd, zonder dat er iets mee gebeurde, in tanks weggevoerd. In de laatste maanden van de bezetting ging Freia dienst doen als centrale keuken waar warme maaltijden konden worden afgehaald, die door medewerkers waren bereid. *
Na 1945 werd het duidelijk, dat de bloeitijd van de fabriek voorgoed voorbij was. Weliswaar toonden de meeste boeren die voorheen melk aan Freia leverden zich daar opnieuw toe bereid, maar toch was er al een lichte teruggang te bespeuren. Op den duur gingen de koöperatieve zuivelfabrieken een steeds grotere aantrekkingskracht uitoefenen. In de jaren vijftig brak de tijd van de grote koncentraties aan, die in Friesland resulteerden in de oprichting van de Coöperatieve Condensfabriek Friesland. *
De tijd dat elke zuivelfabriek in Nederland een zelfstandige onderneming was ging tot het verleden behoren. Voor de kleine partikuliere onderneming die Freia was werd het steeds moeilijker het hoofd boven water te houden. Na de oorlog werden nog verschillende keren machines en werktuigen vervangen. Maar bijna alles wat werd aangekocht was tweedehands. Dat gold ook voor het vrachtwagenpark. Bij alle investeringen borduuurde men voort op konventionele en verouderde produktiemethoden. Freia was een te kleine onderneming geworden om de overschakeling op nieuwe technieken nog lonend te maken. Op den duur werd een winstgevende bedrijfsvoering onmogelijk. In 1964 moest voor de eerste keer extra melk worden aangekocht om te kunnen blijven produceren. In 1969 werd besloten de fabriek te verkopen. De nieuwe eigenaar werd de NV O.Z.M.I., een dochteronderneming van de Coöperatieve Zuivelindustrie te Winschoten. *
Deze verkoop was het laatste tussenstation op de weg naar het definitieve einde. De fabriek in Winschoten had Freia opgekocht om een bredere grondstoffenbasis te verkrijgen. Maar het werd de direktie al gauw duidelijk dat er daarvoor in de provincie Groningen voldoende mogelijkheden waren. Daarom werd Freia in 1970 afgestoten. * In maart 1970 werd in Veenwouden de kaasproduktie beëindigd; in april van dat jaar werd de laatste melk ontvangen.
Een plan van direkteur Postma van de Coöperatieve Zuivelindustrie te Winschoten om in de stilgelegde fabriek een zuivelmuseum onder te brengen heeft het, mede door de tamelijk excentrische ligging van Veenwouden, niet gehaald. In 1991 werd het oudste deel van de fabriek afgebroken om vervolgens in het Nederlands Openluchtmuseum in Arnhem te worden herbouwd.
Het bedrijfsarchief van Freia werd in verband met de herbouw tijdelijk aan het Openluchtmuseum afgestaan. In 1992 werd het bij het Ryksargyf in bewaring gegeven. Het archief, dat een omvang heeft van circa 3 m', is niet volledig. Dat geldt vooral voor de stukken betreffende de bedrijfsvoering, de financiële administratie, de produktie en de afzet. Er zijn geen beperkende bepalingen ten aanzien van de openbaarheid.
Mei 1994; Sjoerd de Haan
Toevoeging 2008: De openbaarheid van inventarisnummer 48 is beperkt met oog op de bescherming van de persoonljke levenssfeer van de betrokken personeelsleden. Deze gegevens zijn slechts openbaar met schriftelijke toestemming van de directeur van Tresoar.
2. Inventaris
laatste wijziging 30-
* bronvermelding o.a.
‘Stoomzuivelfabriek Freia’ Ned. Openluchtmuseum uitgave 1992
‘Geschiedenis vd ontwikkeling vd Ned. Zuivelbereiding’ -
Bron: www.archieven.nl https://www.archieven.nl/nl/zoeken?miview=inv2&mivast=0&mizig=210&miadt=36&micode=92-
Geplaatst als © versie
Geen frame -
Herinneringen aan de Freia
Toen mijn schoolvriendjes en ik als beginnende straatschendertjes in het dorp Veenwouden af en toe een bezoek brachten aan de zuivelfabriek Freia, kondigde komeet noch koffiedikkijker de ondergang van dit instituut aan, nog minder de late verrijzenis in het Arnhems Openluchtmuseum.
Theun de Vries
1 mei 1991
De fabriek was voor ons doelwit van zwervend avontuur, dat verschillende drijfveren had, waarover zo aanstonds meer. De fabriek lag op een terrein dat uitkeek op de spoorlijn Groningen-
Om bij de Freia te komen volgde men een korte, destijds deugdelijk afgepaalde en begroeide, in mijn ogen wat donkere, zelfs geheimzinnige oprit tussen de doopsgezinde pastorie en de villa El Dorado van de (ook doopsgezinde) familie Tigler Wybrandi. De melkrijders wier platte met metaalbanden bespannen wagens met de tientallen volle melkbussen hier 's morgens en 's namiddags binnen denderden hebben ongetwijfeld in de prozasche hardheid van hun beroep nooit een mysterie aan deze oprit ontdekt, slechts een middel om de opgehaalde melkvoorraad kwijt te raken. De concurrentie met de dichtstbij gelegen zuivelfabriek, de cooperatieve in Bergum, was groot maar de Freia had zoals ik nu begrijp een voordeeltje gehad in het feit dat ze al vanaf 1870 bestond.
Mijn vader deed zaken met de eigenaren, vader en twee zonen Anema, die in Leeuwarden woonden en elke morgen met het boemeltreintje in Veenwouden arriveerden, zoals ze na de werkdag naar de stad terugboemelden -
Dat mijn vader, zuivelexporteur, de heren Anema van de Freia hun boter en kaas afkocht bleef buiten mijn gezichtskring, al kende ik het feit.
Ik was de kleine vrijbuiter die -
Er ging een tweede, sterkere lokroep van de Freia uit: het tegen de hoge baksteenrode schoorsteenpijp opkijken om een duizelig gevoel van hoogte en ruimte te krijgen, dat half vervoerde, half ook iets dreigends had. En tenslotte was er de derde bekoring, de meest materiele: als wij de moed vonden de grote koele loods van de kaasmakerij te betreden, vonden wij daar een paar man die, in een soort witte dril of keper gekleed, het gezag uitoefenden, mannen die wij buiten de fabrieksuren kenden als alledaagse dorpelingen, maar die in de kaasmakerij en hun werkkledij een hogere hoedanigheid verkregen.
Zij hadden het in onze ogen onbegrensde beschikkingsrecht over lange planken met kazen en een rij kaaskuipen, vooral de laatste. Die hadden een zware, voluptueuze, blanke rand van gestremde wrongel, residu van de kaasfabricage. Wij waren er zo mogelijk nog verzotter op dan op de voor varkensvoer gepofte veenaardappels in de boerenschuren die wij na verkregen toestemming heet uit de kookketels wipten, of de zomerraapjes en penen die op de akkertjes naast ons schoolpad groeiden en waarvan wij ons ongevraagd meester maakten, zoals de vogelen des hemels van de tarwe te velde.
“Boersma”, (het gebruik van de achternaam duidde op ons respekt voor de werkbaas-
Ik herinner mij een gelegenheid waarbij ik door een van de jongere heren Anema op het terrein van de Freia achterna werd gezeten. Ik bevond mij die keer alleen op het terrein, dat zich ofwel door veel slik en wagensporen of veel stof onderscheidde, toen uit het kantoortje mijn naam werd geroepen. Ik verschoot van kleur: mijn altijd wat schuldig straatschendertjesgeweten zei mij dat ik blijkbaar iets moest hebben uitgehaald dat tegen de regels van de grote-
Ik wist maar een ding om twijfel en problemen te ontlopen: de overijlde vlucht. Ik had daarbij op een omstandigheid niet gerekend: dat een volwassen man, geschoeid en met stelten van benen, sneller is dan een zevenjarige op klompjes. De Anema junior die mij aldus vervolgde sloot mij al binnen de kortste tijd in twee stevige lange armen. Ik gilde. Hij lachte. “Je hoeft niet bang te zijn... Je moet alleen maar tekenen.” Tekenen -
Het drong tot mijn kinderlijk paniekbrein door wat de opzet van de achtervolging over het fabrieksterrein was geweest. Er kwam ten overvloede een verklaring. “Je vader heeft ons verteld” (mijn vader, dat liet zich horen) “dat je tekent op elk stuk papier dat je bemachtigt -
Dat was het dus. De zaak was tot zijn eenvoudige afmeting herleid, ik was getemd en gedwee en liep met de jonge directeur naar het kantoor, waarbij hij zijn hand op mijn schouder liet rusten -
Van het kantoor herinner ik mij alleen de grote ramen en drie vrolijke heerschappen die over mijn schouder keken, toen ik aan een hoge lessenaar op de bijpassende kruk was gehesen, en een stapel fraai briefpapier tot mijn beschikking kreeg met de naam en de plaats en de eigenaars van de fabriek en zelfs nog een klein, maar duidelijk gravuretje van de Freia er op. Er werden twee goedgepunte nieuwe potloden naast gelegd en mijn opdracht begon. “Teken maar -
Het zullen inderdaad wel schaatsenrijders, hardlopers, ridders en de meer vertrouwde figuren uit mijn omgeving zijn geweest die ik daar heb getekend. Mijn kosmos was niet verbijsterend groot, maar ik beeldde ze af op mijn eigen manier, snel en als een beeldverhaal. De hilariteit van de fabrieksheren bleef tijdens mijn demonstratie voortduren, en ik werd na een kwartier uitgeleide gedaan met een van de fraaie potloden.
De zuivelfabriek Freia gaat naar Arnhem. Schoorsteenpijp, bouwsels, werktuigen. De heren Anema zijn waarschijnlijk lang ter ziele. Wie weet komen ze nog eens als uitgerekte schimmen met bolhoed en lange donkergebroekte benen, misschien met paraplu, het lege terrein in Veenwouden bezoeken, speurend naar hun oud bezit. Zij zullen dan teleurgesteld terugkeren naar de gaarde der Asen; tenslotte was hun Freia een Germaanse godin en houdt daar huis. En daar zal, met wat geluk, de moeder van alle vruchtbaarheid, boter, kaas en eieren, hen op haar enorme schoot nemen en vertroosten met de mededeling dat de oude fabriek er het leven toch min of meer heelhuids heeft afgebracht, althans elders zal voortleven, zolang de Nornen het willen.
Foto: Het oudste gedeelte van de zuivelfabriek Freia in Veenwouden -
▲ Herinneringen aan de Freia -
Veenwouden -