De keuterboertjes op het Brabantse platteland hadden het aan het einde van de negentiende eeuw als gevolg van de landbouwcrisis zwaar te verduren. Ze moesten hoge kosten maken en hun producten brachten veel te weinig op om in hun levensonderhoud te kunnen voorzien. Samenwerking in de vorm van een coöperatieve vereniging moest uitkomst bieden. Reeds in 1899 was in Etten-Leur, gestimuleerd door de boerenapostel pater Gerlacus van den Elsen, een Coöperatieve Boerenbond en Boerenleenbank opgericht. Tot dan toe was de handel in melk, boter en kaas in handen van particuliere handelaren en bedrijven. Vaak hadden zij een monopolie waardoor zij tegen veel te lage prijzen konden inkopen.
Begin 1900 waren er in Etten-Leur vier kleine particuliere zuivelfabriekjes actief. Enige boeren die al melk leverden aan de Coöperatieve Stoomzuivelfabriek “Helpt Elkander” te Hoeven vonden dat er ook hier in coöperatief verband samengewerkt moest worden. Op de bestuursvergadering van de Boerenbond van 2 juni 1901 kwam dit ter sprake. Al op 1 januari 1902 vond de officiële oprichting plaats. De heer F.Y. Galema werd de eerste directeur.
Tussen Etten en Leur in de Baai bij de spoorwegovergang werd een geschikte locatie gevonden. Dicht bij het station, ideaal voor de aanvoer van steenkool voor de stoommachines. Architect was H. Benschop uit Etten-Leur. De fabriek werd gebouwd door aannemersbedrijf Buijzen uit Roosendaal. De firma Pyttersen uit Sneek zorgde voor de inrichting en installering van de machines. Om de bouwkosten te drukken moesten de boeren zelf voor de aanvoer van zand zorgen of enige dagen mee komen helpen bij de bouw. De lokale Boerenleenbank zorgde voor de financiering.
Op 3 september 1902 ging de fabriek in productie. In dat jaar werd door 38 leden dagelijks 2.500 kg. melk per dag aangevoerd. In 1903, het eerste volle jaar, werd 1.750.000 kg. aangevoerd. De melk werd verwerkt tot gesteriliseerde melk, room, roomboter, karnemelk, karnemelkspap en andere melkproducten in flessen. In Etten-Leur en omgeving werden deze melkproducten door melkboeren in eigen dienst uitgevent.
In de loop der jaren werd de toevoer zo groot dat de fabriek niet alle melk meer zelf kon verwerken. Zelfs een uitbreiding van de fabriek loste dit probleem niet op. Een groot deel genaamd ‘overmelk’ moest worden doorverkocht. Nadeel van deze doorverkoop waren de sterk fluctuerende prijzen op de markt.
Bij het 50-jarig bestaan in 1952 waren 427 leden en 25 niet-leden goed voor 9,3 miljoen kg. Hiervan was 5 miljoen kg. ‘overmelk’. Men besloot dit probleem op te lossen door de bouw van een kaasfabriek naast de bestaande melkfabriek. In 1955 werd de kaasfabriek officieel door Prins Bernhard geopend. In 1970 werd 17 miljoen kg. melk aangevoerd waarvan 40% tot kaas werd verwerkt.
Melk- en kaasfabriek De Hoop anno 1955
Melkfabriek De Hoop anno 1925
Melkfabriek De Hoop anno 1902
Geen frame - ga naar - www.zuivelhistorienederland.nl