#NH/2020-08-06

voorgaande

voorgaande

versie-7.0

Bron: http://www.onsamsterdam.nl/component/content/article/15-dossiers/840-de-ondergang-van-de-melkboer


Melkvoorziening van Amsterdam (deel 2)     deel 1 niet gevonden!

De grootste chaos in de melksector was omstreeks 1940 wel voorbij. De naoorlogse ‘melkboeren’ haalden de melk niet meer onder de koe vandaan, maar uit de melkfabriek. En hun moordende concurrentie werd beslecht door de toewijzing van vaste bezorgwijken. Maar toen de supermarkten opkwamen en het kartonnen melkpak werd uitgevonden, was het met de melkboeren gedaan.


Het woord ‘melkboer’ is in de 20ste eeuw iets heel anders gaan betekenen dan daarvoor. Van een boer die zijn koeien molk en de melk verkocht aan de melkslijter, is hij zelf verkoper geworden. Dat kwam doordat ‘melkoorlogen’ in de jaren twintig de prijzen zozeer drukten, dat boeren de tussenhandel wilden negeren. Ze werden door de melkinrichtingen (melkfabrieken) en melkslijters zo slecht betaald dat ze – soms uit pure trots – besloten hun melk dan maar zelf tegen bodemprijzen te gaan verkopen aan de consument. Sommigen trokken met een kar de stad in, anderen huurden een pand en begonnen een winkeltje.


De weinige melkfabrieken die ondanks al die nieuwe concurrenten en een verminderde aanvoer van melk nog het hoofd boven water hadden weten te houden, moesten hun krachten wel verenigen en gingen gezamenlijk verder als de VAMI, de Verenigde Amsterdamse


Melkinrichtingen.

Lachende derde was natuurlijk de consument, al was dat ook maar ten dele waar, want de melkoorlogen leidden wel tot lage prijzen, maar waren niet erg bevorderlijk voor de kwaliteit van de melk. Door de beperkte houdbaarheid en gemakkelijke besmetting met infecties, veroorzaakte melk begin 20ste eeuw nog steeds veel ziektes. De Amsterdamse politiek moest met het oog op de volksgezondheid maatregelen treffen om de kwaliteit van de melk te verbeteren. Dat bracht veel onrust in de melksector. De controle op de melk werd uiteindelijk in 1925 ondergebracht bij de Keuringsdienst van Waren en door de voortschrijdende industrialisering kon vanaf dat moment ook een redelijk constante melkkwaliteit worden gegarandeerd. Nagenoeg alle melk werd voortaan in fabrieken gepasteuriseerd of gesteriliseerd en bovendien werd het jaar erop een methode geïntroduceerd voor het vaststellen van de melkprijs. De melkhandelaren verkochten voortaan dus alleen nog melk afkomstig uit de talloze melkfabrieken in de stad, maar deze verkoper kreeg toch een naam die voortkwam uit een eerder tijdperk: de melkboer.


Melk is goed voor elk

De economische crisis van de jaren dertig confronteerde de melkboeren met nieuwe maatregelen van de overheid, waardoor de melkwinkels steeds meer op elkaar gingen lijken. Die regels waren nodig omdat een terugval van de export tot een ongekende overproductie leidde. Veel werklozen zagen hun kans schoon en begonnen handeltjes in goedkope melk. Net als na de Eerste Wereldoorlog gingen veel boeren uit de omgeving daarom zelf maar weer hun melk verkopen in de stad tegen nóg weer lagere prijzen. Die moordende concurrentiestrijd kwam uiteraard de hygiëne in de melkhandel niet ten goede. De overheid greep drastisch in. De Crisis-Zuivelwet van 1932 regelde het vaststellen van de melkprijzen, stelde eisen aan de vakbekwaamheid van de melkboer en introduceerde een uitgebreid stelsel van vergunningen met premies voor een hygiënische bedrijfsvoering. De regulering van de melkhandel werd nog uitgebreid tijdens de Tweede Wereldoorlog. In 1940 stelde de bezetter een standaard vetgehalte vast voor alle consumptiemelk en in de hele voedingssector werd vanwege de schaarste een systeem opgezet van rantsoeneringsmaatregelen en van productorganisaties waarbij bedrijven zich verplicht moesten aansluiten.


Alle regelgeving ten spijt bleef overproductie in de melksector een probleem. Bijna op iedere straathoek zat wel een melkboer die met zijn concurrent van de volgende hoek om de gunst van de buurtbewoners vocht. Om de melkboeren te helpen, werd in 1934 een offensief begonnen om de melkconsumptie te bevorderen. De overheid en de ondernemers in de melksector startten gezamenlijk voorlichtingscampagnes, eerst in het Crisis-Zuivelbureau en na de oorlog in het Zuivelbureau. Het mes sneed daarbij aan twee kanten: de overproductie werd bestreden en de volksvoeding verbeterd.


In de jaren dertig werd voor het eerst campagne gevoerd met de beroemde slogan ‘Melk is goed voor elk’ en na de oorlog met ‘de M-brigade’ en de stripachtige kleine krachtpatser Joris Driepinter: “Och, moet het? Drie glazen melk per dag, dat doet het!” Later volgden de slogans ‘Melk moet’ en ‘Melk de witte motor’.

Het grootste succes van het Crisis-Zuivelbureau was de introductie van de gesubsidieerde schoolmelk in 1937, die tot eind 20ste eeuw zou blijven bestaan. De schoolmelk was echter niet altijd een traktatie, herinnert zich ervaringsdeskundige Wouter Dooijes uit zijn schooltijd omstreeks 1960: “We moesten er op maandag iets voor betalen, ik geloof een dubbeltje. Iedere ochtend kwam er een grote auto van de melkfabriek langs school, met open zijkanten, helemaal vol met kratten met melkflessen in allerlei formaten. We kregen allemaal een klein flesje. Het vervelende was dat de juffrouw de doppen er voor ons afhaalde zodat we de melk niet konden schudden. Meestal dreef er een vieze laag room op en ’s winters wel eens ijs. Soms kregen we de melk pas ’s middags en dan was hij helemaal vies geworden. Maar het zou een waar wondermiddel zijn voor onze gezondheid.”


Sanering van de melkwijken

De campagnes hadden voor de individuele melkboer niet direct een omzetverhoging tot gevolg. De concurrentie bleef groot en voor de vele melkboeren was het een hele toer om hun inkomen op peil te houden. Bouwe Olij (48), nu gemeenteraadslid voor de PvdA, groeide op als zoon van een melkboer in de Dusartstraat: “We woonden begin jaren vijftig heel klein in een woning die in crisisjaren deels tot winkel was verbouwd. Het stikte er in die tijd van de winkeltjes. Alleen in de Dusartstraat waren al meerdere melkboeren. Soms waren er drie melkboeren die bezorgden op dezelfde trap. De klanten hadden een enorme machtspositie. Je moest veel service bieden, anders namen ze een ander. Natuurlijk sjouwden we de melk altijd voor de klanten de trappen op. En als ze iets vergeten waren, liep je nog een keer.”


In de tweede helft van de jaren vijftig nam de gemeente het initiatief om de wildgroei van elkaar beconcurrerende melkboeren in te dammen door sanering van de melkwijken. Bouwe Olij: “De meeste melkboeren werkten mee. Ze kregen allemaal een wijk toegewezen op basis van de hoeveelheid verkochte melk. Onze winkel bleef in de Dusartstraat, maar we kregen een wijk in de Rivierenbuurt. Er waren melkboeren die niet meededen en die hadden ook nog klanten in onze wijk. Het was wel een verbetering, maar de omzet werd er niet hoger door. Iedere ochtend bezorgde mijn vader melk in onze wijk. Mijn moeder stond in de winkel. ’s Middags werkte mijn vader in de Holland Melkfabriek in de Eerste Jan Steenstraat. Daardoor kregen we ook kinderbijslag voor de eerste twee kinderen en zaten we in het ziekenfonds. Hij was vaak pas ’s avonds laat thuis. Mijn zus hielp in de winkel en ik had tot taak de melkbussen te schuren in de spoelkeuken. Het was hard werken met het hele gezin.”


Tot in de jaren zeventig werd de melk huis-aan-huis bezorgd. Wouter Dooijes: “De melkboer kwam iedere ochtend langs met een wagentje met een hulpmotortje aan een trekstang. Later zag je ook van die elektrische karretjes. Het wagentje stond vol kratten met melkflessen en achterop stond een melkbus met losse melk - het was zo’n gewone melkbus die de boeren ook gebruikten. Daaruit werd de melk met een maatbeker in de kannen van de huisvrouwen geschept. Losse melk was goedkoper; sommige buren gebruikten het om pap te koken. Wij gebruikten alleen flessenmelk. Iedereen had zo’n flessenrekje, en als je niet thuis was zette je dat rekje met de lege flessen voor de deur met een briefje met de bestelling. Aan de kleur van de aluminium dop kon je zien wat er in de fles zat. Die van de melk was blauw, van de yoghurt groen, van de karnemelk rood, van de vanillevla geel. Wij kinderen streken die doppen glad en deden die als versiering om de spaken van onze autoped of fiets.”


Dorpswinkel in de stad

De huis-aan-huis-bezorging verdween in de jaren zestig en zeventig door algehele schaalvergroting in de melkproductie en -distributie. Op de boerderij werd het handmelken vervangen door machinaal melken, de koeltank verving de melkbussen. De distributie vanaf de fabriek ging per koelauto en ieder huishouden kreeg een eigen koelkast. Door deze ‘koelketen’ kon de melk veel langer worden bewaard. De melkfabrieken werden groter en vestigden zich op grotere afstand van de stad. De fabrieken in de stad werden afgebroken (zoals de OVV-fabriek op de Weteringschans, het laatst bekend als kraakpand De Grote Wetering) of kregen een nieuwe bestemming (met als bekendste voorbeeld popmuziektempel De Melkweg aan de Lijnbaansgracht).

De gemoderniseerde melkindustrie wilde de melkfles naar buitenlands voorbeeld vervangen door een kartonnen verpakking. De fles liet in de zon UV-straling door die de vitamines afbrak, was zwaar, kon kapot, had een omslachtig retourneringssysteem en moest worden schoongemaakt. De melkhandel hield de invoering van het pak tegen: het melkpak was duurder dan de fles en de nadelen waren door de huis-aan-huis-bezorging voor de consument niet erg bezwaarlijk. Zelfbedieningszaken en nieuwe supermarkten - Albert Heijn opende zijn eerste ‘supermart’ in de Burgemeester De Vlugtlaan in 1955 in Slotermeer - mochten door het vergunningenstelsel aanvankelijk geen melk verkopen. Toen begin jaren zestig de beperkingen voor melkverkoop in de supermarkt werden opgeheven wonnen het melkpak en de supermarkt snel terrein.


Bouwe Olij: “Het was niet langer verplicht dat iedereen die melk verkocht een spoellokaal had. Toen ging de supermarkt ook melk verkopen. Steeds meer klanten stapten over. De fabrieken leverden geen losse melk meer, waarmee de melkboeren ook zwakker kwamen te staan in de concurrentiestrijd, want losse melk was goedkoper. Mijn vader kocht er in 1963 een wijk bij van een melkboer die ermee ophield. We betaalden hem daarvoor geloof ik ƒ 5 per liter weekomzet; in ieder geval een behoorlijk bedrag. De melkfabriek leende ons het geld. We hebben toen de winkel gesloten. Mijn moeder hoefde daardoor niet meer te werken; dat was een hele overwinning. Mijn vader ging de hele dag bezorgen en ik hielp mee. We gingen steeds meer andere producten verkopen. We hadden een volkswagenbus die ’s morgens helemaal werd vol geladen. Veel merkproducten hadden toen nog een vastgestelde verkoopprijs, dus daarmee kon de supermarkt niet stunten, totdat die verticale prijsbinding ook werd afgeschaft.”


Maar het waren niet alleen de lagere prijzen van de supermarkt, het melkpak dat kon worden weggegooid en de koelkast waardoor de huis-aan-huisbezorging verdween. Olij: “Vroeger belde je ergens aan en was er altijd iemand thuis. Dat veranderde. Het werd ook steeds moeilijker om te parkeren. Op het laatst moesten we bijna altijd dubbel staan. En er werd ook wel eens iets gejat. Daarvoor gebeurde dat niet; we lieten de wagen altijd onbeheerd achter. In 1975 is mijn vader ermee opgehouden. Hij was toen 50 jaar en al bijna 40 jaar lang melkboer. Het was een tijd van hoogconjunctuur. Hij kon zo ander werk krijgen. Hij verdiende meer en hoefde veel minder hard te werken. Niemand wilde de wijk overnemen, want de een na de ander hield ermee op.”


Sommige melkboeren - zoals Olij - hielden het nog enige tijd vol door zich te ontwikkelen tot een rijdende winkel met een groot assortiment. Andere hielden juist op met bezorgen en werden een soort dorpswinkel in de stad. Deze winkels handhaafden zich vooral in het centrum, waar het publiek minder prijsbewust is en waar aanvankelijk ook minder grote supermarkten waren gevestigd. Maar als de eigenaren van deze winkeltjes ermee willen ophouden is er zelden iemand die de zaak wil overnemen. In december vorig jaar sloot de melkwinkel op het Amstelveld. De laatste Amsterdamse melkwinkels, zoals die in de Kerkstraat en op de Prinsengracht, zijn inmiddels een bezienswaardigheid geworden.


Tekst: Liesbeth van der Horst


Juli-Augustus 2003


Drs. L. van der Horst is conservator van het Verzetsmuseum en publiciste.

O.V.V. Onderlinge vereniging van veehouders met Melkinrichting ad. Weteringschans

V.M.I. = De Verenigde Amsterdamsche Melkinrichtingen

Bron: http://www.oudheidkameroostzaan.nl/histbek/003.htm


Amsterdamse branie, Oostzaanse melk (1)


Nog steeds wordt een groot deel van de Amsterdamse jeugd grootgebracht met melk, de witte motor. Daarin is al eeuwenlang geen verandering gekomen. Maar de melkvoorziening van de hoofdstad is in de laatste vijftig jaar wel enorm veel veranderd. Terwijl we nu de pakken melk bij de supermarkt halen en in de koelkast bewaren, zo haalden onze voorvaderen de melk direct bij de leverancier: de boer. Daarnaast waren er veel veehouders die de melk die zij ’s ochtends molken, daarna direct uitleverden bij hun klanten: de melkboeren.


Stadsboeren

In de tijd dat Nederland nog een geheel agrarische gemeenschap was, was de melkvoorziening simpel. Iedereen had wel een veehoudersbedrijf in de buurt en je hoefde met je melkkan maar een paar honderd meter te lopen om de melk te kunnen aanschaffen.




 Gedenkboekje 25 jr. Melkcontrole Amsterdam (MEBA 1927 - 1952)

Amsterdam - 1/2

Amsterdam Melkvoorziening aantekeningen

Ook toen de steden wat groter begonnen te worden, werkte dat systeem nog prima dankzij het bestaan van ‘stadsboeren’.

Door de boerenbedrijven naar de klant toe te brengen, kon men nog steeds op een gemakkelijke manier aan melk komen. Maar de steden werden groter en groter en de geur van welriekende koeienmest was niet langer welkom binnen de Amsterdamse grachtengordel met z’n dure koopmanshuizen. De stadsboeren verdwenen dan ook langzamerhand uit het centrum, waarbij de melkvoorziening werd overgenomen door boeren in het veenweidegebied rondom Amsterdam. Zo kon de stadse jeugd met melk opgroeien tot luidruchtige branieschoppers, dankzij de hardwerkende ‘boeren’ op het platteland. Zij mogen hen er dankbaar voor zijn.


De melk uit Oostzaan en een deel van Waterland werd direct in Amsterdam verkocht. Door de ligging van Oostzaan kon dit dorp zo een belangrijke rol spelen bij de melkvoorziening van de hoofdstad. Maar daarover een andere keer meer. Veel boeren liepen ’s ochtends na het melken met hun melkbussen naar Amsterdam en dan werd de melk langs de deuren uitgevent. Op de foto staat de vrachtwagen van Cees van Prooijen voor de melkfabriek Schaft in Oostzaan. In het begin van de twintigste eeuw komt de fabrieksmatige melkverwerking op gang. Melkfabriek Schaft koopt de melk bij de boeren op, verwerkt het en levert het weer af in Amsterdam. Dan komen ook de melkslijters op: de tussenhandel tussen fabriek en consument. Cees en zijn zoons Cor en Ary van Prooijen werken als melkrijders voor de fabriek. ’s Ochtends en ’s avonds halen zij de melk op bij de boeren en overdag wordt de melk naar Amsterdam gebracht. In de Warmoesstraat, vlakbij het politiebureau, had de melkfabriek een eigen koelhuis. Het gebeurde regelmatig dat een agent binnen kwam lopen met de vraag naar een flesje slagroom, bijvoorbeeld als er een feestje te vieren was. Ary van Prooijen gaf dan gul een flesje weg en dat leverde vele voordelen op. Op het kruispunt voor het Victoriahotel, bij het Centraal Station, regelde in die tijd een politieagent het verkeer met een klapbord. Een groen bord betekende doorrijden en bij een rood bord moest je stoppen. Maar als Van Prooijen met zijn melkwagen kwam aanrijden, zag hij opvallend veel een groen bord verschijnen en kon hij ongehinderd doorrijden. Toch moest hij af en toe bij de politieagent stoppen, niet omdat het bord rood aangaf maar omdat de agent een leeg roomflesje moest teruggeven.

(bron: De Jol, het tijdschrift van de Oudheidkamer Oostzaan).


Deze rubriek wordt verzorgd door Rob Veenman van de Oudheidkamer Oostzaan, bereikbaar via rveenman@vpcconsult.nl en via postbus 558, 1440 AN Purmerend. Tips, verhalen, meldingen over historische activiteiten en dergelijke zijn van harte welkom. De verhalen zijn eerder gepubliceerd in het Noord-Amsterdams Nieuwsblad en Zaanstreek op Zondag.

©2003 Rob Veenman

Geen frame - ga naar - www.zuivelhistorienederland.nl

volgende pagina