#17Ov/2024-10-13

versie-X7.3

voorgaande

voorgaande

Almelo

  © versie mijnSTADmijnDORP

https://vooruitboeren.mijnstadmijndorp.nl/verhalen/wim-kuypers-ormet-was-de-grootste-onder-kleinere-cooperaties

126

Wim Kuypers:

ORMET was de grootste onder kleine coöperaties


In 1974 is de Twentse Zuivelcoöperatie Ormet gevormd. Dit staat voor de Organisatie Melkvoorziening Twente. De fabrieken in Boekelo en Losser zijn toen samen gegaan met Lonneker- Haaksbergen te Enschede, Oldenzaal, Denekamp, Rossum, Hengelo, Almelo, Deldenerbroek en Bornerbroek. Dat proces heeft jaren geduurd. Er bleken veel vergaderingen noodzakelijk om tot elkaar te komen. Vooral de melkprijs was een hot item. Er zaten grote verschillen tussen de fabrieken. Wij hadden in Boekelo en Losser verreweg de beste melkprijs. We hadden weinig melk en veel afzet. Bij de anderen zat het andersom: veel melk en te weinig marktconforme afzet. Het toewerken naar een gezamenlijke melkprijs was een grote klus. De financiële situatie verschilde bovendien nogal per vereniging. Lonneker-Haaksbergen had nog weer een ander probleem. Daar was te overmatig geïnvesteerd in de fabriek.


Er was nogal wat onderling wantrouwen. Twente is altijd erg verdeeld geweest: stad tegenover platteland, verschillende standsorganisaties, grote tegenover kleine boeren, etc. Het was soms net een kruiwagen met kikkers. De stadsboeren hadden toch een wat betere uitgangspositie , omdat ze eigen afzetmogelijkheden hadden in de stad. Veel OLM-boeren wilden zich het liefst bij de Coberco aansluiten. De katholieke ABTB- boeren wilden het heft liever in eigen hand houden. Zij hebben hun zin gekregen. Uiteindelijk blijken de boerenorganisaties toch veel invloed te hebben in het hele coöperatiewezen. Formeel hadden ze niets te zeggen over de samenwerking, maar informeel via hun voormannen wel. De coöperatieve geest was heel sterk. Ik was zelf niet bij de besprekingen betrokken. Dat was gelukkig een taak voor de directeuren en vervolgens de besturen. Ik had persoonlijk geen problemen met een fusie. Ik wilde in Boekelo-Losser mijn pensioen niet halen en toen de fusie rond was, kwam er ook ruimte om door te stromen.


Ormet was een club van 3000 boeren met 300 miljoen liter melk en telde mede door het omvangrijke ventapparaat  zo’n 800 medewerkers. Dat was gigantisch indertijd. We waren een grote coöperatie vergeleken met vele anderen: ongeveer de grootste onder de kleinere organisaties, maar een stuk kleiner dan de grote clubs als Campina en Coberco in het oosten. Ik werd hoofd dienstverlening veehouders en melktransport, om het tankmelken in heel het werkgebied rond te krijgen. Een jaar of zes later, begin 1979, zat bij alle boeren de melk in de tank. Dat was wel een mijlpaal. Er was geen enkele grote coöperatie in Nederland die dat toen al voor elkaar had. We hebben mede daardoor vanaf 1979 in Twente jarenlang de beste melkkwaliteit gehad.


Het ging niet zonder slag of stoot. Er gingen reeksen van vergaderingen met de betrokkenen overheen. Die vergaderingen vroegen veel van je. Er werd soms flink lelijk tegen ons gedaan. Voor ons was het een kwestie van laten zien wat er gaande was en waar het naar verwachting naar toe ging. De ontwikkeling naar grotere bedrijven was duidelijk en ook de noodzaak tot kwaliteitsverbetering. De geweldige kostenstijging van het melkbussenvervoer, juist door afname van de bussenmelk, overtuigde de rest dat veranderingen onvermijdelijk waren. Voor sommigen waren er geen mogelijkheden meer om verder te boeren!'

ORMET

https://vooruitboeren.mijnstadmijndorp.nl/personen/wim-kuypers


Wim Kuypers (De Weere 1940) is afkomstig uit Noord-Holland. Na een opleiding aan de zuivelschool in Den Bosch kwam hij in 1965 in Twente terecht.

Van assistent-directeur in Boekelo-Losser klom hij op tot directeur van de Twentse zuivelcoöperatie Ormet. Hij vervulde een pioniersrol bij de introductie van het tankmelken in Twente. In 1969 trouwde Kuypers met Jeanne van Hulten. Het echtpaar kreeg twee dochters en een zoon en is al een halve eeuw  woonachtig in Haaksbergen.

https://vooruitboeren.mijnstadmijndorp.nl/verhalen/wim-kuypers-de-sfeer-op-de-fabriek-was-zeer-gemoedelijk


Wim Kuypers:

'De sfeer op de fabriek - Boekel - was zeer gemoedelijk'


'In een vakblad zag ik dat men een assistent-directeur zocht voor de samenwerkende zuivelfabrieken te Boekelo en Losser. Dat waren twee kleine dorpsfabrieken. Daar ben ik in 1965 terecht gekomen als rechterhand van de directeuren Timmerman en Kuks. Met Timmerman had ik het meest te doen. Hij was een Amsterdammer. Hij boekte geweldige resultaten en kon bij de boeren geen kwaad doen. Ik heb hier vrij snel de weg gevonden. Ik had als voordeel dat mijn broer ook in Twente werkte als directeur in Ootmarsum,en later in Tubbergen. Hij was een katholieke Bolswarder.


In Boekelo ontvingen we vijf miljoen liter melk van onze leden. Er waren circa honderd boeren lid van de coöperatie. Ze leverden gemiddeld dus 50.000 liter per jaar. De koeien gaven toen zo’n 5.000 liter melk op jaarbasis. Tegenwoordig geven ze het dubbele. Gemiddeld hielden onze leden dus tien melkkoeien. Er waren ook boeren die twintig of nog meer koeien hielden, zoals bijvoorbeeld Van Heek op Stepelo. De meeste boeren leverden dus heel weinig. Losser had anderhalf keer zoveel melk. De fabriekjes waren eigenlijk te klein om geheel zelfstandig te functioneren. Samen konden ze de kosten drukken en nieuwe activiteiten oppakken.


Alle consumptiemelk was in Boekelo ondergebracht. In Losser zijn ze gaan experimenteren met gecondenseerde melk. Dat was een vrij nieuw procedé. Alleen Friese Vlag en Nutricia hadden dat toen. Ze hadden een vrij sterke marktpositie. Maar de winkeliers wilden bij de inkoop niet veroordeeld zijn tot die twee grote merken. Het lukte in Losser om ook goede gecondenseerde melk te maken. Dat was niet zo gemakkelijk, want de kennis over gecondenseerde melkproducten was beperkt. De verkoop onder de noemer Multifarm was in handen van directeur Timmerman van Boekelo. Met koffiemelk in flessen werd een goede klantenkring opgebouwd.


Als assistent-directeur was ik verantwoordelijk voor de gang van zaken in met name het Boekelose bedrijf: van productie tot personeelsbeleid. Timmerman was erg druk met de verkoop. Hij was vaak op pad. Ik had daardoor veel vrijheid. Als ik iets nieuws bedacht, gooide ik het bij de baas op tafel en werd het al dan niet ingevoerd. We hadden een productieteam, een afdeling verkoop in Boekelo, 20 tot 25 melkventers op de vestiging in Boekelo en een groep van tien, twaalf chauffeurs voor het transport. Dat was alles bij elkaar zo’n kleine honderd man. Er zaten nogal wat boerenzoons bij, maar ook wel echte industriearbeiders uit Haaksbergen en Enschede. De sfeer was zeer gemoedelijk; iedereen kende elkaar.


Aanvankelijk werd de melk nog met paarden of tractoren bij de boeren opgehaald. In Boekelo gebeurde dat per buurt. Dan reden de boeren om beurten naar de fabriek. In andere buurten was het altijd dezelfde melkrijder. Deze kon dan mooi een centje bijverdienen. Op de fabriek werden de bussen leeggestort in een weeginrichting die aangaf hoeveel melk ieder geleverd had. Eerst werd dat opgeschreven, later automatisch geregistreerd. Uit de ontvangbak werd een monster genomen om het vet- en later ook eiwitgehalte van ieders leverantie te bepalen. Dat monster ging in een potje en werd geconserveerd met een sublimaat, heel giftig spul. Eén keer in de 14 dagen werden die monsters onderzocht. Op basis daarvan werd het melkgeld uitgerekend en uitbetaald.


In de zomer was het altijd maar afwachten wat de kwaliteit van de melk was. De boeren konden de melk niet of nauwelijks koelen. Sommigen hadden wel een ringsysteem met koud water voor de bussen. Of ze hingen de bussen in de waterput. Er waren fabrieken die de melk ’s ochtends en ‘s avonds ophaalden. Dat gaf kwalitatief minder risico voor de houdbaarheid. Je zet de boeren op die manier alleen wel onder druk, want om 7 uur ’s ochtends waren de eersten al aan de beurt en ook ’s avonds om dezelfde tijd. De Twentse boeren werkten nogal lang door op het land. Het waren nog gemengde bedrijven. Aan het einde van de dag moesten de koeien nog even worden gemolken. ’s Avonds ophalen gebeurde dus lang niet overal. Bij ons werd ook één keer per dag de melk geleverd.'

Schema van de melkverwerking in de fabriek te Boekelo, jaren zestig. (collectie Kuypers)



Volledig interview Kuypers  pdf on-line   pdf off-line (geplaatst bij Haaksbergen)

Geboorteplaats: De Weere

Geboortejaar: 1940

Woonplaats:  Haaksbergen

Beroep: Directeur zuivelindustrie

Wim Kuypers

https://vooruitboeren.mijnstadmijndorp.nl/verhalen/wim-kuypers-met-de-tankmelkerij-hebben-we-een-enorme-stap-vooruit-gemaakt


Wim Kuypers:

'Met de tankmelkerij hebben we een enorme stap vooruit gemaakt'


In Boekelo heb ik heel veel werk verzet om de tankmelkerij van de grond te krijgen. De meeste boeren molken wel machinaal, maar vingen de melk nog op in ketels die ze in de melkbussen overgoten. Er was een pilot in Nederland om op vijf plaatsen in het land gekoelde melk op boerderijen te realiseren. Dat was hard nodig, want de bewaarcondities op boerderijen waren zoals gezegd vrij dramatisch. Ook het melkrijden naar de fabrieken hield te wensen over. De landbouwconsulenten dr. Schipper uit Wageningen en Van Rossum, de latere Overijsselse gedeputeerde, hebben zich er hard voor gemaakt om in Overijssel ook zo’n pilot uit te voeren. In de Flevopolder met die grote boerderijen waar men overal op stal molk, was dat niet zo moeilijk.


Juist hier was het een experiment. Timmerman en zijn bestuur in Boekelo vroegen zich al langer af hoe ze van dat melkrijden konden afkomen en de melkkwaliteit konden verbeteren. Toen de mogelijkheid van het proefproject zich voordeed was men er als de kippen bij om daaraan mee te doen. Zo is dat project opgepakt, met de nodige scepsis van de boeren. Zij moesten een eigen melklokaal krijgen. De kleine boeren met twee, drie koeien zagen wel aankomen dat dit einde verhaal zou zijn. Er was dus behoorlijk wat weerstand. Ook vanuit de agrarische sector kwamen kritische geluiden: moest zo’n klein fabriekje model staan voor deze innovatie?


Het begon in 1965. We zijn van start gegaan samen met fabrieken in Dronrijp, Venlo, de Flevopolder en Lutjewinkel in Noord Holland. We zijn gelijk opgetrokken, maar bij ons ging het allemaal een beetje anders omdat wij veel meer en kleinere leveranciers hadden. Ook de verkaveling van de bedrijven was veel slechter. Men bezat vaak overal en nergens stukjes land. Soms moest er ver van huis worden gemolken. De week erop liepen de koeien weer op een ander stuk grond. Die melk moest opgevangen en naar de boerderij vervoerd worden. Boeren die aan huis konden melken met een melkleiding op stal hadden het een stuk gemakkelijker. Die slechte verkaveling was dus een enorme belemmering om het tankmelken hier van de grond te krijgen. Toch hebben we het met vereende krachten en geweldige medewerkers voor elkaar gekregen. We kregen flink wat subsidie. Dat was ook wel nodig, want het was niet echt rendabel zoals het moest gebeuren.


We hebben aan de pilot gewerkt tot en met 1969. We moesten eerst veel kennis verzamelen over koelmachines, bewaartijden en noem maar op. De fabriek kocht de melktanks voor de boeren. Daar kwam ook de subsidie terecht. Een deel van de investering, waar de individuele boer niet direct baat bij had, kwam voor rekening van de fabriek. De boeren betaalden over de rest gebruikshuur voor de tanks. Dat was een goede regeling die ook model heeft gestaan voor latere ontwikkelingen bij de Ormet. De boeren moesten zelf de verbouwing bekostigen. Ik ging iedere zaterdagmorgen met een bouwkundige een stel bedrijven af. Er moest een tekeningetje gemaakt worden hoe we de tank zouden neerzetten, alsmede een kostenberekening. Dat overlegden we met de boer. Per bedrijf waren er grote verschillen te zien. Op het Boekelerhof op de voormalige bedrijven van Van Heek staan nog van die gebouwtjes met rode pannen. Van Heek wilde dat de boerderijen bleven zoals ze waren en heeft melkkamertjes in stijl van het landgoed laten bouwen. Wel fraai, maar niet goedkoop! Ligboxenstallen waren er toen praktisch nog niet. Veel boeren in Boekelo en Losser zijn later alsnog op een ligboxenstal met melklokaal overgestapt. Zij hebben dus een tussenstap gemaakt.


Ik heb veel gesprekken met gemeenten gevoerd over hoe we die boerderijen die nog aan een zandweg lagen met tankwagens konden bereiken. De stroom- en watervoorziening op de boerderijen diende ook verbeterd, want die melktanks moesten wel blijven draaien en goed schoongemaakt kunnen worden. Op sommige plaatsen was er nog geen waterleiding. Soms werd ik wel eens verrast door de slechte sanitaire situaties en andere voorzieningen op met name de meest afgelegen bedrijven. Dat is in die tijd drastisch verbeterd. Toen we het voor elkaar hadden, waren drie dingen bereikt: we hadden een veel betere kwaliteit melk, de boerderijen waren bereikbaar voor de tankauto’s en de voorzieningen op de boerderij waren op peil gebracht. Zonder dat we dat allemaal voorzien hadden, is er dus een enorme stap vooruit gemaakt.


Een gevolg van het tankmelken was dat veel boeren gestopt zijn. De kleinere boeren snapten wel dat ze zonder melktank niet verder konden. “Wat wil je dan?” “Ja, doormelken.” “Wil je je melk zelf naar de fabriek gaan brengen, met alle risico’s van dien?” Hier in de omgeving waren soms straten waaraan mensen woonden die allemaal een paar koeien hadden als bijverdienste. Elke morgen werden de paar melkbussen aan de weg gezet. Dat kon zo echt niet meer. Bijna al die kleine leveranciers zijn ermee opgehouden. Er waren weinig alternatieven naast de levering aan de coöperatie. Ze hadden te weinig melk om deze zelf te verkopen.


De melkontvangst is vanwege het tankmelken drastisch veranderd. De melk uit de bussen hoefde niet meer bus voor bus uitgestort en gewogen te worden. De rijdende melkontvangst kwam elke twee, drie dagen bij de boer op het erf om de melk op te halen. De tankwagens beschikten over een eigen melkmeter. Die registreert de hoeveelheid liters die in de tank terecht komen. Deze meting was aan wettelijke regels gebonden. De meting moest plaatsvinden in kilo’s. In de nieuwe situatie gebeurde dit dus in liters. Het heeft veel moeite gekost dit voor elkaar te krijgen. Zo hebben we hoge eisen gesteld aan de meetinrichting en het bepalen van de exacte omrekeningsfactor van liters naar kilo’s. Deze is ongeveer 1,03 kg/liter. Een meetinrichting waarbij de ontluchting van de opgepompte melk niet goed functioneerde gaf een onjuist beeld van de geleverde kilo’s melk.


Alles was nieuw en moest worden uitgeprobeerd. De ambtelijke controles waren intensief. Dit gold ook voor de regelgeving over de bemonstering van de melk op vet- en eiwitgehalte. Dat gebeurde nu door de chauffeurs. Die kregen daarvoor een speciale cursus. Bij de fabriek werd de melk alleen nog afgeleverd. Tegenwoordig leveren de boeren soms tienduizend liter melk in één keer. Die melk wordt per leverantie automatisch bemonsterd. Op de fabriek en nu ook al op de boerderijen ter plekke kan men direct constateren of de melk verontreinigd is met bijvoorbeeld antibiotica. Als dat het geval is, hoeft de wagen niet eens meer naar de fabriek te komen om gelost te worden!'

▲  Gegevens

▲  Gegevens

Geen enkele link meer werkend 2019-11-04

voorgaande pagina