#Ov/2020-
voorgaande
voorgaande
LEEUWARDER COURANT van Maandag 5 September 1910.
LANDBOUWKRONIEK. DCCXXVI De coöperatieve landbouwvereenigingen te Lonneker.
Lonneker is wat de oppervlakte betreft een der grootste plattelandsgemeenten van ons land. Zij is gelegen in het oostelijk deel van Twente legen de grens van Duitschland. Lonneker grenst aan de fabrieksplaats Enschedé en de uitbreiding van deze stad heeft ook een belangrijken invloed uitgeoefend op de toeneming van haar bevolking. De grond bestaat uit zand, en heidevelden zijn nog in vrij groote uitgestrektheid aanwezig, hoewel de oppervlakte daarvan door aanhoudende ontginning voortdurend vermindert Op den vooruitgang van den landbouw in die gemeente en in de omgeving hebben de coöperatieve vereenigingen een belangrijken invloed uitgeoefend. Door toevallige omstandigheden kwamen mij een paar jaarverslagen van deze coöperaties onder de oogen, namelijk over 1907 en 1908 en ik maak daarvan gebruik daaruit het een en ander mee te deelen.
Beginnen we daartoe met de zenuw van het bedrijf, de financiën, door eenige gegevens te ontleenen aan het verslag der Coöperatieve Landbouwersbank en Handelsvereeniging. Zooals de naam reeds aangeeft, is dit een credietbank en tegelijkertijd een aankoopvereeniging. Het aantal leden daarvan bedroeg op 31 Dec. 1908 niet minder dan 646 en was in den loop van het jaar met 25 vermeerderd. Ongeveer 3/4 van alle landbouwers in Lonneker zijn lid.
Het aantal spaarboekjes bedroeg aan het einde van het boekjaar 450. Er waren 382 inlagen tot een gezamenlijk bedrag van bijna ƒ148.000 en 425 terugbetalingen samen ruim ƒ141.800 beloopende. Onder de inlagen kwamen 68 bedragen voor van f 100 en daar beneden en 290 tusschen ƒ 100 en ƒ 1000. Ook onder de terugbetalingen waren kleinere bedragen goed vertegenwoordigd. Het geheele tegoed der spaarders beliep over de f 202,000. Daar tegenover bedroeg de som, die gedurende 1908 als voorschotten onder de leden in omloop waren, slechts 30 á 31.000 gulden, zoodat dus de bank voor verreweg het grootste deel der ingebrachte gelden belegging buiten de leden moest zoeken. Zooveel mogelijk wordt dit overschot producticef gemaakt door het in eigen zaken of in die van andere coöperaties te gebruiken. De afdeeling aankoop van landbouwbenoodigdheden mocht zich verheugen in een verbazend grooten omzet. In het geheel werden bijna 4 1/2 millioen K.G. meststoffen aangekocht. Slaat men dit om over de 646 leden, aan het einde van het boekjaar, dan komt men tot een gemiddelde hoeveelheid van 7000 K.G. voor elk lid. Verreweg het grootste gedeelte van deze meststoffen bestond uit slakkenmeel (ruim 2,3 millioen K.G.) en kainiet (ruim 1 1/2 millioen K.G.). Verder waren alle kunstmeststoffen in kleinere hoeveelheden vertegenwoordigd, alsmede ruim 50.000 K.G. turfstrooisel. Gemiddeld werd door ieder lid voor een bedrag van ƒ182 aan meststoffen gekocht.
De hoeveelheid voederstoffen, welke de vereeniging in 1908 omzette, beliep ruim 5 1/2 millioen K.G. Hieronder was ruim 67.000 K.G. haverstroo, 1200 K.G. voederkalk en 129,5 K.G. zout. De rest bestond uit krachtvoeder Verreweg het leeuwenaandeel beslond uit graan (rogge, mais, haver en tarwe) tot een hoeveelheid van ruim 3,6 mill. K.G. Verder komt Amerikaansche lijnkoek onder het aangekochte voeder met ruim een millioen K.G. voor en zachte lijnkoeken met 263.800 KG. Gemiddeld betrok elk lid ongejveer 8500 K.G. veevoeder van de vereeniging tot een waarde van ruim f 700.
Met het oog op den grooten omvang der gemeente worden deze artikelen op een viertal verschillende plaatsen verkrijgbaar gesteld, namelijk in het hoofdgebouw lt Enschedé, te Boekelo, te Lonneker en te Broekheurne. Volgens art. 22 der statuten van de vereeniging wordt jaarlijks een deel van de gewone winst gestort in een Fonds ter Bevordering van de Welvaart der leden. Deze stortingen hebben van 1896 tot en met 1907 in het geheel bedragen ruim ƒ 29.000. Uit dit fonds worden een aantal zaken gesteund of bekostigd, die in het belang der leden worden geacht. Zoo ontving in 1908 de fokvereeniging Enschedé-
Eveneens werd uit dit fonds bekostigd de aankoop van een groot aantal landbouwwerktuigen. Daaronder behooren elf gewone zaaimachines, 19 kunstmeststrooiers, 4 schoffelmachines, 2 onderhoudsploegen, weide-
Het komt mij voor, dat er niet gemakkelijk een beter doel voor de winst kan worden aangewezen dan door ze voor een deel te beleggen in dergelijke werktuigen. Vooral in een streek, als de gemeente Lonneker, waar evenals in vele andere streken van ons land het kleinbedrijf in zoo sterke mate is vertegenwoordigd, is dit het geval. Dergelijke bedrijven kunnen er gewoonlijk geen zaaimachines op na houden, zullen ook niet spoedig tot de aanschaffing van een ondergrondsploeg overgaan. En toch kunnen ook daar deze en andere werktuigen af en toe met uitstekend succes worden gebruikt. Het beschikbaar stellen voor een matige huur door de coöperatie neemt een der oorzaken weg, waardoor het kleinbedrijf bij de grootere achterstaat. En ook voor deze laatste kan deze handelwijze van belang zijn, omdat door aanschaffing van werktuigen door de coöperatie bepaalde nieuwere werktuigen allicht eerder en ook gemakkelijker binnen hun bereik komen dan wanneer elke boer ze zelf moet aanschaffen. Dat er bruik van wordt gemaakt, blijkt wel uit het cijfer der totale huur over 1908, namelijk bijna ƒ550.
Een tweede zaak van zeer veel belang, welke uit dit fonds wordt bekostigd, is de uitgave van „Ons Blad”, dat als orgaan der vereeniging kosteloos aan de leden wordt verstrekt. Aanvankelijk kwam dit blad elke maand uit, later om de 14 dagen en met 1 Januari 1907 is het weekblad geworden. Tal van artikelen in dit blad hebben ten doel de vakkennis onder de leden te vermeerderen. Over 1909 werd een som van bijna ƒ 1260 aan de uitgave van het weekblad besteed. Een derde zaak, door de vereeniging in het belang der leden ter hand genomen, was de exploitatie van enkele proefvelden (in 1907 samen 4 H.A groot). Daarvoor werd in 1908 aan arbeidsloon uitgegeven: ƒ 396,18, aan bemesting en bezaaiing ƒ 644,37, aan opzicht ƒ 62,42, terwijl de waarde der geoogste producten in het geheel f 782,01 bedroeg.
Bijna geregeld maken de leden der vereeniging jaarlijks te zamen een excursie, waarvan de kosten eveneens uit het hier bedoelde fonds worden bestreden. Zoo werd in 1908 het landgoed Anderstein te Maarsbergen in Utrecht met 800 deelnemers bezocht, voor welke excursie door de vereeniging ƒ 1465,30 werd besteed. In 1902 werd Amsterdam bezocht, en in 1903 een excursie naar Duitschland en in 1907 naar Leeuwarden en omstreken gemaakt, enz.
De vereeniging is verder bezig een bibliotheek van landbouwkundige werken aan te leggen, waarvan de kosten eveneens uit het fonds worden bestreden. In 1908 werd voor dit doel ƒ 66 uitgegeven en de bibliotheek telde toen, met uitzondering van een aantal verslagen, 226 nommers, waaronder ook een aantal in het Duitsch. Het verslag over 1907 bevat omtrent deze inrichting (behalve de mededeeling dat ƒllB voor aanschaffing van boeken is besteed) de volgende zinsnede.
„Aangenaam is het ons hierbij te kunnen mededeelen, dat de bibliotheek steeds veel belangstelling blijft ondervinden en dat er, vooral door de jongeren, die de landbouwwintercursussen hebben bezocht, veel gebruik van wordt gemaakt.”
Dat kan waarlijk niet van alle gelegenheden waar landbouwliteratuur is te krijgen, worden gezegt.
Omtrent andere zaken, die door middel van het fonds vóór welvaart worden gesteund, zij nog het volgende vermeld. In 1907 werd daaruit aan de onderwijzers, die les gaven aan een landbouwcursus, een aanvulling van het salaris gegeven ten bedrage van 60 cent per lesuur. Voor 156 lesuren bedroeg dit ƒ 78. In 1908 ontving het personeel van twee cursussen een dergelijk subsidie, hetwelk voor 324 lesuren ƒ 169 beliep. Eindelijk trachtte de vereeniging de voor den landbouw nuttige vogels te beschermen, door aan de rijks-
Het komt mij voor, dat enkele onzer coöperaties op landbouwgebied, voor zooverre zij financieel niet al te zwak staan, wel eens een voorbeeld mochten nemen aan het hier omtrent Lonneker medegedeelde. Door de hier vermelde uitgaven worden toch inderdaad de stoffelijke belangen van de leden wel degelijk bevorderd en het doel, wat men er mee tracht te bereiken, ligt dus binnen den werkkring van elke coöperatieve vereeniging. Verschillende dier uitgaven betreffen de bevordering van nuttige zaken, waartoe de eenling nu juist niet zoo gauw komt en die voor vele coöperaties toch niet al te zwaar zijn.
Coöperatieve Melkinrichting en Zuivelfabriek
Boven wees ik er reeds op, dal de Lonneker credietbank haar overvloedige spaargelden zooveel mogelijk beschikbaar stelt voor andere coöperaties. Een daarvan is de Coöperatieve Melkinrichting en Zuivelfabriek, die van de bank een groot deel van het kapitaal, benoodigd voor stichting, inrichting en uitbreiding harer gebouwen, heeft kunnen leenen. Het verslag dezer inrichting is aan dat van de Bank en Handelsvereeniging toegevoegd en ik ga daaraan ook nog enkele gegevens ontleenen.
Het aantal leden van melkinrichting en zuivelfabriek bedroeg op 31 Dee. 1908 in het geheel 495, waarvan 472 melk aan de inrichting leverden. In het geheel beschikten deze veehouders over 2878 melkkoeien, zoodat het gemiddelde aantal voor elk lid ongeveer 6 beliep. In het geheel werd in 1908 bijna 8,7 millioen liters melk geleverd tegen 8,6 millioen in 1907. De gemiddelde melkopbrengel per koe was in 1908: 2980 L. (of 3069 K.G.) Het gemiddelde vetgehalte over 1908 was 3,07 %, tegen 3,04 % in 1907.
Van de ontvangen melk is ruim 3,3 millioen L tot boter verwerkt, zoodat dus 3,4 millioen L als zoetemelk of als room direct door de bevolking van Enschedé is verbruikt. Per liter werd gemiddeld 5,85 cent aan de leden uitgekeerd, waarbij dan nog komt de ondermelk van de melk, die tot boter is verwerkt, daar er in de fabriek geen wordt gemaakt.
Ook deze coöperatie beperkt haar werkkring niet tot het te gelde maken alleen van de door haar leden geleverde melk. Zij bemoeit zich ook ernstig met de productie. Krachtige pogingen worden aangewend tot verbetering der rundveestallen. Bij een der leden, waar onder de koeien besmettelijke scheede-
In 1908 werd door de Lonneker Melkinrichting, met steun van het Rijk, een omvangrijke proef met gepasteuriseerde ondermelk genomen. Vroeger heb ik daarvan in deze kroniek reeds verslag gedaan. Hier zij alleen herinnerd, dat daarbij bleek, dat de voederwaarde door het pasteuriseeren niets had geleden, terwijl het gevaar van besmetting met tuberculose er geheel door werd opgeheven, of althans in sterke mate er door verminderde.
A. R.
CZ. Enschede Lonneker knipsels 1896 -
Geen venster -
Enschede -