#Ge 19/2024-
voorgaande
voorgaande
Blz. |
Korte beschrijving van geplaatse voetnoten Coöperatieve Zuivelfabriek Winterswijk - |
11 |
Een grafiek van het gemiddelde vetgehalte van de aangeleverde melk ZCW. 1895- |
21 |
Opmerking over een bericht in de Zutphense Courant - |
55 |
Grafiek (afb. 4.3 en 4.4) en toelichting over het verloop van het aantal stuks melkvee. Vooral de toename van de Regio’s Winterswijk en Zutphen na 1895 was duidelijk. |
57 |
Lijst met gebruikte regioindeling. Winterswijk was ingedeeld in Regio- |
77 |
Larense boeren bezoeken in 1897 de fabrieken Winterswijk en Eefden, de fabriek kwam er maar het kostte veel vergaderingen - |
81- |
Kaartje (afb. 4.33) en beschrijveng van de opkomst der 7 bpterfabriekjes in Regio Winterswijk. Er wordt iets over de oprichting van de Winterswijkse zuivelfabriek geschreven.............maar erg weinig! |
104 |
Over ‘pas’ opgerichtte Gezondheidscommissie, die zich bezig hield met botervervalsing in de (Duitse) grensstreek, was de CZW niet bij betrokken! |
138 |
Over plaatselijke dorpsverenigingen en (Coop) Landbouwersbonden, in Gelderland, die soms het innitiatief namen voor de oprichting van zuivelfabrieken |
141- |
Regio Zutphen en Winterswijk waren de gebieden met de meeste melk. Beschrijving waarom de fabriek van Winterswijk de grootste van de Provincie was - |
157- |
De bestuursvoorzitter was niet altijd de persoon die de algemene ledenvergaderingen voor zat. In Winterwijk was dat een lange periode Bankdirecteur J. G. Ten Houten. |
164 |
Over de salarissen van de directeuren. In 1901 was het salaris van de Winterswijkse directeur J. Stienstra f 1950 per jaar, wat bijna het dubbele was van de directeuren van de zuivelfabrieken uit de omgeving. |
166- |
5.2.4 Uitvoerige beschrijving van directeur J. Stienstra, en de zuivelfabriek - |
177- |
Over opvolging van het directeurschap door hum zoon, in diverse fabrieken, ook te Winterswijk. Nogmaals Bankdirecteur - |
192- |
Door het grotere melkaanbod, moest vijf jaar na de start een derde centrifuge worden aangeschaft er werden toen ook alvast voorbereiding voor een vierde getroffen. Ook werd er pasteuriseerapparatuur voor de room geplaatst. De capaciteit van de stoommmachiene was daarna te klein, om dit op te lossen werd er een tweede machine geplaatst. Om dit goed te laten verlopen was een ingrijpende en kostbare verbouwing nodig. Totaal bijna met zoveel als de bouw van de eerste fabriek hag gekost, ca. f 9500, daarbij nog een zelfde bedrag voor de nieuwe apparatuur. Een ander, steeds terugkerend probleem bij CZW, was de slechte watervoorziening op de plek waar de fabriek toen stond. Ook de afvoer van het spoelwater, was in het dorp een oorzaak van veel klachten. Verder speelde voor Winterswijk, in de beginjaren, de munteenheid van lonen en melkgeld een probleem. Soms had men, in deze grensstreek, liever Duitse Marken dan guldens. Wat voor de fabriek, gezien zijn verkoop van boter aan Duitsland, ook geen bezwaar was. Tocht besloot men in 1903 om de boter te betaling in guldens! |
199 |
CZW was in de eerste 50 jaar geen lid van de GOZ., Uitzondering waren de jaren 1917- |
202 |
De fabriek in Winterswijk, ontving jaren de grootste hoeveelheid melk in Gelderland en zelfs een bepaalde periode de grootste van ons land. |
203 |
Problemen, kort na uitbreken van WO- |
213 |
De beschrijving van de jaren tussen de wereldoorlogen: Grafiek (afb. 6- |
217 |
Opmerking over de vermissing van melkgeld door een Winterwijkse melkrijder. (Zutph. C. 1914- |
225 |
Niets gevonden |
230 |
Niets gevonden |
231 |
...Door de CZ. Winterswijk werd in 1949 contact gelegd met de buurfabrieken te Lichtenvoorde, Beltrum en Aalten, om te komen tot mogelijk één gezamenlijke kaasfabriek voor de vier zuivelfabrieken. Aalten haakte al spoedig af en bouwde een eigen kaasfabriek. In Winterwijk werd - |
235- |
Sanering in de regio Winterswijk. In 1955 waren er van de 7 gestichtte zuivelfabrieken nog 5 over. Uit een tabel blijkt dat de melkverwerking in 1955, ’60 en ‘65, van Winterwijk de grootste is geweest in regio- |
247 |
Nogmaals iets over de samenwerking rond Winterswijk - |
257 |
Over de coortzetting van de directeursschap door een zoon - |
261- |
Bijlage- Bijlage- |
265 |
Zuivelfabriek Winterswijk is nr. 023 in lijst zuivelfabrieken - |
|
|
|
|
Winterswijk in ‘Boek Lankveld’ (nr. 023)
Winterswijk -
© versie Boek Jos Lankveld 2012
Zuivelfabriek Winterswijk Luchtfoto van de in 1943 gebouwde zuivelfabriek Bron: www.oudwinterswijk.nl............
5.2.4 Karakteristieken van enkele directeuren -
De directeuren van de meeste stoomzuivelfabrieken waren op de een of andere manier onderdeel van een netwerk. Dat kon zijn de Friese herkomst, de scholing, lid van besturen van verenigingen, familieverband of anderszins. De meesten waren vrij jong toen ze zich aandienden als zuiveldirecteur. Een enkele directeur viel op door zijn solitair gedrag. Tot de laatste categorie behoorde zeer zeker Jan Stienstra, directeur van de zeer succesvolle coöperatieve zuivelfabriek te Winterswijk.
Jan Stienstra was op 7 februari 1871 geboren te Tzum in Friesland. Hij volgde een vierjarige opleiding aan de Rijksnormaalschool en werd volontair te Kampen. Per 25 september 1890 werd hij benoemd tot directeur aan de Cooperatieve Stoomzuivelfabriek Oosterwolde en Omstreken Q61 waar hij zou blijven tot aan zijn vertrek naar Winterswijk. In Oosterwolde nam hij, zoals gemeld, meerdere initiatieven zoals de uitbetaling van melk door weging en het bepalen van het vetgehalte Q62. Ook voerde hij in het pasteuriseren van de melk om de ongewenste lucht van knollenvoer in de melk te verwijderen Q63. Per 1 oktober 1894 werd hij benoemd tot directeur aan de Winterswijkse Coöperatieve Zuivelfabriek, waar 5 maart 1895 de eerste melk werd verwerkt.
Aangezien er geen fabrieksarchief is van vóór 1948 en de fabriek slechts korte tijd lid was van de GOZ is weinig directe informatie over de fabriek en over Jan Stienstra aanwezig. Door zijn vele activiteiten is evenwel een goed beeld te krijgen van hem via zijn ingezonden brieven, innovaties, initiatieven, advertenties, lidmaatschap en enkele brieven. Hij laat zich kenschetsen als een onafhankelijk persoon, overtuigd van eigen waarde, eigenwijs, vol ideeën en een sterke persoonlijkheid.
Door de grote melkbeschikbaarheid in Winterswijk en haar buurtschappen groeide de fabriek in drie jaar al naar 5 miljoen kg melk en in twintig jaar naar een melkverwerking van 15 miljoen kg per jaar. Het was daar mee de grootste melkverwerkende zuivelfabriek in Nederland.
Deze zuivelfabriek trok daarom wijdverbreid de aandacht van toeleveranciers en collega's. Wat opviel was dat de fabriek geen lid werd van GOZ, waarschijnlijk was de bemoeienis van de GOZ met boterafzet en boterkwaliteit, één van de hoofddoelstellingen van GOZ, voor Stienstra geen (?) probleem. Daarnaast moet hij hebben bedacht dat GOZ een Vereniging was van Coöperatieve Zuivelfabrieken en waren in principe de bestuurders en niet de directeuren betrokken bij de GOZ.
Hij zal het bestuur wel hebben geadviseerd om daarvan geen lid te worden, de voordelen wogen niet op tegen de kosten. De contributie voor het lidmaatschap was gekoppeld aan de hoeveelheid verwerkte melk! In de zomer van 1896, bij de oprichting van GOZ, onderhandelde de heer Stienstra reeds met de Hollandsche-
Bij de oprichting van het Botercontrolestation bleef hij dan ook eerst aan de zijlijn staan en werd pas per 1 januari 1905 lid van het Botercontrolestation te Deventer. In een ingezonden brief van Stienstra in de NRC van 9 augustus 1904 beklaagde de heer Stienstra zich nog over het feit dat er te weinig publiciteit aan het Rijksbotermerk werd gegeven waardoor in Duitsland het Rijksmerk voor een reclamezegel werd aangezien. Het antwoord van de FNZ op zijn brief heeft hem waarschijnlijk overtuigd van het voordeel van het Rijksbotermerk. Hij sloot zich alsnog aan bij het Botercontrolestation.
Wel was de heer Stienstra vanaf de oprichting lid van de „Bond van Directeuren van Coöperatieve Zuivelfabrieken in Nederland”, via de afdeling ‘Ruurlo'. Dat paste zijn eigen belang beter, daar werd gesproken over salarissystemen, verzekeringen en pensioenen.
De GOZ was een organisatie van coöperaties met haar boerenbestuurders waarin hij niets te zoeken had.
Doordat de melkverwerking in Winterswijk sterk groeide, waren er veelvuldig investeringen en vernieuwingen noodzakelijk. Hierdoor was de directeur een interessante partner voor de leveranciers van apparaten en hulpstoffen. Attesten van goede werking in vaktijdschriften van de grootste melkverwerker in Nederland waren commercieel interessant. De aanschaf van nieuwe, nog steeds in ontwikkeling zijnde roomcentrifuges waren de belangrijkste investeringen. Het begon al toen in 1899 een drietal centrifuges, van het merk B. & W. werden vervangen Q65 dat in advertenties Q66 (zie afb. 5.12) breed werd geëtaleerd.
De nieuwe centrifuges hadden een grotere efficiency met betrekking tot de ontroming waardoor op jaarbasis voor ca. f 8000 meer boter kon worden geproduceerd. Voor 1 kg boter was ruim 6% minder melk nodig. Het resultaat was dat de daarop volgende jaren veel tweedehands Burmeister & Wain-
Toen Stienstra eind 1905 overstapte naar een centrifuge van een vierde type was dat weer aanleiding tot een uitgebreide advertentiecampagne. „De heer Stienstra, directeur der Winterswijksche Coöp. Zuivelfabriek bestelde ons: geen Westfalia, geen Burmeister, zelfs geen nieuwste systeem Alfa, maar eene Astra, van het bekende Bergedorfer Eisenwerk Q67 Stienstra wierp zich op als deskundige op het gebied van centrifuges. Hij begon met het uitbalanceren van centrifuges. Normaal moesten de centrifuges voor het uitbalanceren retour naar de fabrikant maar Stienstra kon deze service ook uitvoeren in Winterswijk tegen betaling van f. 15. Vele zuivelfabrieken hebben van zijn diensten gebruik gemaakt. Q68
In zijn contacten met de apparatenindustrie was waarschijnlijk het idee geboren om ook te beginnen met een slachterij. Men moet gedacht hebben wat met melk kan, moet ook met varkens kunnen. Er werd een analogie gezien in het coöperatief industrieel verwerken van de boerderijproducten melk en een vetgemest varken. De heer Stienstra ondernam een studiereis naar Denemarken Q69 onder begeleiding van de heer Pyttersen te Sneek, agent voor apparatuur voor de voedingsmiddelenindustrie. Doel van de reis was het bestuderen van de exportslachterijen in Denemarken en het realiseren van een plan tot de oprichting van 'De Eerste Nederlandse Export slachterij' te Winterswijk. Deze exportslachterij werd in 1900 opgericht en de heer Stienstra werd secretaris van het bestuur. Al vrij snel bleek dat het geen succes was en per 1 oktober 1904 stopte de slachterij en de Coöperatie werd failliet verklaard.
De grondstof melk, met zijn beperkte houdbaarheid en dagelijkse aanvoer, was duidelijk anders dan het varken waar de afzetmogelijkheden in tijd en afstand aanmerkelijk groter waren. De boeren hadden voor varkens meer alternatieven dan voor melk Q70.
De heer Stienstra bleef innoveren en onderzoeken. Hij hield zich bezig met het ontwikkelen van analyse methoden voor het meten van de kwaliteit van boerderijmelk. Zo ontwikkelde hij een vuiltest en een sneltest voor zure melk Q71.
De vuiltest berustte op een standaardfiltratie van een geringe hoeveelheid melk door een filter. Vervuiling van het filter was een maat voor de hoeveelheid vuil in de melk Q72. Deze methode is door de zuivelconsulent Van de Burg in de fabriek te Eefde getest en door hem krachtig aanbevolen. Deze methode werd door de firma Boom te Meppel Q73 in licentie genomen en landelijk in gevoerd. Het principe van deze meting wordt na honderd jaar later, nog steeds toegepast.
De Winterswijksche Coöperatieve Zuivel fabriek was,zoals gezegd, geen lid van GOZ.
Hiervoor kunnen meerdere redenen zijn geweest. Bij de oprichting van de GOZ was het hoofddoel de kwaliteit en afzet van boter te bevorderen, iets waarvoor Stienstra het GOZ niet nodig had. Afzet regelde hijzelf en kennis van kwaliteit had hij genoeg. Bovendien was de contributie gekoppeld aan de hoeveelheid melkverwerking en was voor de Winterswijkse Coöperatie, als verreweg de grootste verwerker, niet aantrekkelijk. Het is ook denkbaar dat hij, toen hij in 1894 naar Winterswijk kwam, het niet zo goed kon vinden met Van Weydom Claterbos, die hij mogelijk vanuit de Kamper periode kende en voor wiens ideeën over kleinschalige melkverwerking hij de neus ophaalde.
Bij het uitbreken van de eerste wereldoorlog echter kwam hij in problemen met de afzet van boter en de aankoop van grondstoffen en hulpmiddelen. GOZ had de contacten waar de coöperatieve zuivelfabrieken in deze moeilijke tijd van kon profiteren, dat gold echter niet Winterswijk. Voor de afzet van boter vroeg hij al in november 1914 consenten voor export van boter te koop voor 1000 kg per week Q74. Enkele maanden later meldde de heer Stienstra dat er problemen waren met de aanlevering van amylalcohol, nodig voor de vetanalyse van melk. Daarnaast werd de fabricage van perkamentpapier, voor het verpakken van boter, sterk verminderd en ontstond er een gebrek aan chemicaliën.
Eind 1917 was het probleem kennelijk zo hoog en het voordeel van het lidmaatschap van het GOZ in deze moeilijke periode zo aantrekkelijk dat het bestuur besloot september 1917 per brief Q75 het lidmaatschap aan te vragen. Uit de enkele brieven van Stienstra, aanwezig in het GOZ archief, bleek zijn laatdunkende houding ten opzichte van het GOZ. Informatie en gegevens door het GOZ gestuurd naar het bestuur vond hij maar niets, hij is de directeur. In een brief aan de secretaris van de GOZ gaf hij zijn ongenoegen weer: “Wat u aan onzen voorzitter stuurt daar kraait geen haan weer na, want dat komt in 'n groot boerenfornuis! Stuurt u dus dergelijke dingen maar weer aan mij. De achting voor personen doezelt soms mijn afkeer van de zaak wel wat weg .... zoolang als 't duurt!” Het is duidelijk dat hij controle wilde houden over de informatie. Na de oorlog (WO-
Het plotseling overlijden op 15 februari 1927 van de heer Stienstra was een grote slag voor Winterswijkse Coöperatie Q78. Zijn jongste zoon Heerke (1902-
Kennelijk was het bestuur niet bij machte over haar grenzen heen te kijken en koos een makkelijk lijkende weg. Mogelijk speelde ook de directeurswoning een rol bij de overwegingen rond de opvolging. Het dienstverband met zoon Heerke verliep niet goed* en eindigde met een ontslag per 1 oktober 1948 Q80 na een juridisch dispuut over 'een zwarte kas' en andere onregelmatigheden. Bij de afwikkeling van het ontslag speelde de eis van Heerke dat het ontslag 'eervol' moest zijn. Toen dit werd ingewilligd vertrok hij naar Argentinië, waar zijn broer in de graanhandel zat.
Het bestuur sloeg een nieuwe weg in en zocht steun bij de GOZ waarvan men per 1 januari 1947 lid was geworden Q81.
Jan Stienstra, heeft dankzij zijn inzet, innovatief handelen en een grote hoeveelheid beschikbare melk, de Winterwijksche Coöperatieve Zuivelfabriek kunnen uitbreiden tot de grootste van Nederland. Zijn zelfstandig optreden gaf hem een bijna absolute macht. Hij bestuurde het bestuur. In 1899 vroeg hij aan het bestuur om in zijn woning een logeerkamertje te mogen inrichten, dat werd begroot op f 45,-
[….]
Q61 t/m Q82 voetnoten: niet in deze tekst!
Hele verhaal is een rommeltje, te veel herhalingen. Een riskante onderneming, te veel veronderstellingen (zie twee opmerkingen). Interessanter was het geweest om te schrijven hoe een zuivelfabriek zonder steun van de GOZ toch nog zo goed kom functioneren
* Waar is dit op gebaseerd? Er zit een erg lange periode tussen aanstelling en ontslag. Ruim 20 jaar! Is de ‘macht’ van deze man zo groot geweest?
** Rommeltje! Zijn zoon heeft de fabriek geleid door de crisisjaren en door WO-
zonder hulp van de GOZ. Nogmaals dit vraagt om een toelichting, nu wordt er iets
gesuggereerd -
Stukje tekst uit Boek Lankveld blz. 166-
Meer knipsel Stienstra in MAP DGB CZ. Winterswijk
De Kaasfabriek Winterswijk ging wel erg snel dicht...........
Persbericht Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV) Informatie:19-
schiet CNV Zuivel in verkeerde keelgat
Geschrokken heeft CNV Zuivel gereageerd op het plan van Friesland Coberco Dairy Foods om de zuivelfabriek in Winterswijk al op 1 april dit jaar te sluiten. Het zuivelconcern maakte het nieuws vanmiddag bekend. Bij de fabriek in Winterswijk, waar de 12-
Hoewel de sluiting van de fabriek niet helemaal onverwacht komt -
Omdat het sociaal plan van Friesland Coberco -
-
“Ik kan me voorstellen dat er een compensatie moet komen voor het feit dat de fabriek al zo snel dicht gaat. Volgende week woensdag gaan we met onze leden praten. Daarna zullen we verder zien.”
Met de sluiting van de fabriek in Winterswijk loopt Friesland Coberco vooruit op de rest van de reorganisatieplannen van Frico Cheese. Over die plannen wil de bond graag op korte termijn meer duidelijkheid.
Syds Kloosterman
▲ CNV Persbericht over sluiting