#Ge 19/2024-10-19

voorgaande

voorgaande

versie-X7-3

Blz.

Korte beschrijving van geplaatse voetnoten Coöperatieve Zuivelfabriek Winterswijk - CZW

11

Een grafiek van het gemiddelde vetgehalte van de aangeleverde melk ZCW. 1895-1970 - zie boven

21

Opmerking over een bericht in de Zutphense Courant - 1888-10-17 - van een boerenmeid die ‘de kluit belazerd’, door het botergewicht door bijvoeging van stenen te verhogen!

55

Grafiek (afb. 4.3 en 4.4) en toelichting over het verloop van het aantal stuks melkvee. Vooral de toename van de Regio’s Winterswijk en Zutphen na 1895 was duidelijk.

57

Lijst met gebruikte regioindeling. Winterswijk was ingedeeld in Regio-2, Winterswijk. Anderen in regio-2 waren de buurgemeenten Eibergen, Groenlo, Lichtenvoorde en Aalten

77

Larense boeren bezoeken in 1897 de fabrieken Winterswijk en Eefden, de fabriek kwam er maar het kostte veel vergaderingen - moeite!

81-87

Kaartje (afb. 4.33) en beschrijveng van de opkomst der 7 bpterfabriekjes in Regio Winterswijk. Er wordt iets over de oprichting van de Winterswijkse zuivelfabriek geschreven.............maar erg weinig!

104

Over ‘pas’ opgerichtte Gezondheidscommissie, die zich bezig hield met botervervalsing in de (Duitse) grensstreek, was de CZW niet bij betrokken!

138

Over plaatselijke dorpsverenigingen en (Coop) Landbouwersbonden, in Gelderland, die soms het innitiatief namen voor de oprichting van zuivelfabrieken

141-145

Regio Zutphen en Winterswijk waren de gebieden met de meeste melk. Beschrijving waarom de fabriek van Winterswijk de grootste van de Provincie was - zelfs van Nederland. Oorzaak, was goede start met minimale concurrentie in afgebakend - ruim - gebied. Iets over de keuze van kleinschalig - handkracht, Limburgs model (Weijdom Claterbos) of gelijk een grot zuivelfabriek op stoomkracht  (Bieleman) die er in 1893 gemaakt werd. Beschrijving van de top 10, waaronder dus CZW.

157-159

De bestuursvoorzitter was niet altijd de persoon die de algemene ledenvergaderingen  voor zat. In Winterwijk was dat een lange periode Bankdirecteur J. G. Ten Houten.

164

Over de salarissen van de directeuren. In 1901 was het salaris van de Winterswijkse directeur J. Stienstra f 1950 per jaar, wat bijna het dubbele was van de directeuren van de zuivelfabrieken uit de omgeving.

166-169

5.2.4 Uitvoerige beschrijving van directeur J. Stienstra, en de zuivelfabriek - er is geen fabrieksarchief meer van vóór 1948, de fabriek was lange perioden ook geen lid van de GOZ. Toch is er nog veel te vinden!

177-185

Over opvolging van het directeurschap door hum zoon, in diverse fabrieken, ook te Winterswijk. Nogmaals Bankdirecteur - eerevoorzitter - J.G. Ten Houten die  de alg. vergaderingen leidde.  

192-196

Door het grotere melkaanbod, moest vijf jaar na de start een derde centrifuge worden aangeschaft er werden toen ook alvast voorbereiding voor een vierde getroffen. Ook werd er pasteuriseerapparatuur voor de room geplaatst. De capaciteit van de stoommmachiene was daarna te klein, om dit op te lossen werd er een tweede machine geplaatst. Om dit goed te laten verlopen was een ingrijpende en kostbare verbouwing nodig. Totaal bijna met zoveel als de bouw van de eerste fabriek hag gekost, ca. f 9500, daarbij nog een zelfde bedrag voor de nieuwe apparatuur. Een ander, steeds terugkerend probleem bij CZW, was de slechte watervoorziening op de plek waar de fabriek toen stond. Ook de afvoer van het spoelwater, was in het dorp een oorzaak van veel klachten. Verder speelde voor Winterswijk, in de beginjaren, de munteenheid van lonen en melkgeld een probleem. Soms had men, in deze grensstreek, liever Duitse Marken dan guldens. Wat voor de fabriek, gezien zijn verkoop van boter aan Duitsland, ook geen bezwaar was. Tocht besloot men in 1903 om de boter te betaling in guldens!

199

CZW was in de eerste 50 jaar geen lid van de GOZ., Uitzondering waren de jaren 1917-1921. In 1946 werd ze permanent lid van de GOZ.

202

De fabriek in Winterswijk, ontving jaren de grootste hoeveelheid melk in Gelderland en zelfs een bepaalde periode de grootste van ons land.

203

Problemen, kort na uitbreken van WO-I, met het uitbetalen melkgeld, ‘omdat het geld in Duitsland zit’. CZW was voor een groot deel betreft afzet van boter afhankelijk van onze oostterburen. Problemen ontstonden na het instellen van een exportverbod. Door het ontbreken van de noodzakelijke papieren, zg. ‘Exportconsenten’, sloot men zich toen noodgedwongen aan bij de Gelders- Overijsselse Zuivelbond!

213

De beschrijving van de jaren tussen de wereldoorlogen: Grafiek (afb. 6-1) laat de melkverwerking 1895-1965 viertal zuivelfabriekzien,  waaronder die van de CZW

217

Opmerking over de vermissing van melkgeld door een Winterwijkse melkrijder. (Zutph. C. 1914-04-21 - niets gevonden in www.DGB)

225

Niets gevonden

230

Niets gevonden

231

...Door de CZ. Winterswijk werd in 1949 contact gelegd met de buurfabrieken te Lichtenvoorde, Beltrum en Aalten, om te komen tot mogelijk één gezamenlijke kaasfabriek voor de vier zuivelfabrieken. Aalten haakte al spoedig af en bouwde een eigen kaasfabriek. In Winterwijk werd - naast - de zuivelfabriek een Coöp. Centrale Kaasfabriek (CCK) gebouwd, die op 12 april 1912 van start ging. Verhouding melklevering eerste jaar 9 : 6 : 5 (Winterwijk : Lichtenvoorde : Beltrum) Deze CCK werd in 1969 overgedragen aan Coberco (blz. 237)

235-237

Sanering in de regio Winterswijk. In 1955 waren er van de 7 gestichtte zuivelfabrieken nog 5 over. Uit een tabel blijkt dat de melkverwerking in 1955, ’60 en ‘65, van Winterwijk de grootste is geweest in regio-2, met resp. 29, 34 en 40 mln. kg. melk. Op 4 jan. 1969 werd de gemeenschappelijke kaasfabriek, overgedragen aan Coberco. Per 4 Jan. 1970 ging de zuivelfabriek (vereniging) Winterswijk daar ook in op.......waarna beide bedrijven, kaasfabriek en zuivelfabriek, verder gingen als dé kaasfabriek van Coberco. 30 mrt. 1972 kwam er een fusie tussen Coberco en Vecomi (Arnhem eo.) En ontstond COBERCO GA. waarbij 38 zuivelfabrieken onder één paraplu kwamen.

247

Nogmaals iets over de samenwerking rond Winterswijk - CCK.

257

Over de coortzetting van de directeursschap door een zoon - volgen 6 zuivelfabrieken, waaronder Winterswijk.

261-265

Bijlage-1: Lijst met lezingen van ‘wandelleraar’ v. Weijdom Claterbos 1889- 1897. Volgens deze lijst worden er geen lezingen in de plaats Winterswijk zelf gegeven, wel in andere dorpen / buurtschappen in de gemeente Winterwijk.

Bijlage-2 is de hoofdlijst in het boek, met de zeven zuivelfabriekjes in regio Winterwijk

265

Zuivelfabriek Winterswijk is nr. 023 in lijst zuivelfabrieken -  Bijlage-2





Winterswijk in ‘Boek Lankveld’ (nr. 023)

Winterswijk - 3/3

  © versie Boek Jos Lankveld 2012

Zuivelfabriek Winterswijk Luchtfoto van de in 1943 gebouwde zuivelfabriek                                                                                 Bron: www.oudwinterswijk.nl............

5.2.4 Karakteristieken van enkele direc­teuren - J. Stienstra


De directeuren van de meeste stoomzuivelfa­brieken waren op de een of andere manier on­derdeel van een netwerk. Dat kon zijn de Friese herkomst, de scholing, lid van besturen van verenigingen, familieverband of anderszins. De meesten waren vrij jong toen ze zich aandienden als zuiveldirecteur. Een enkele directeur viel op door zijn solitair gedrag. Tot de laatste categorie behoorde zeer zeker Jan Stienstra, directeur van de zeer succesvolle coöperatieve zuivelfabriek te Winterswijk.


Jan Stienstra was op 7 februari 1871 geboren te Tzum in Friesland. Hij volgde een vierjarige opleiding aan de Rijksnormaalschool en werd volontair te Kampen. Per 25 septem­ber 1890 werd hij benoemd tot directeur aan de Cooperatieve Stoomzuivelfabriek Oosterwolde en Omstreken Q61 waar hij zou blijven tot aan zijn vertrek naar Winterswijk. In Oosterwolde nam hij, zoals gemeld, meerdere initiatieven zoals de uitbetaling van melk door weging en het bepalen van het vetgehalte Q62. Ook voerde hij in het pas­teuriseren van de melk om de ongewenste lucht van knollenvoer in de melk te verwijderen Q63. Per 1 oktober 1894 werd hij benoemd tot directeur aan de Winterswijkse Coöperatieve Zuivelfabriek, waar 5 maart 1895 de eerste melk werd verwerkt.


Aangezien er geen fabrieksarchief is van vóór 1948 en de fabriek slechts korte tijd lid was van de GOZ is weinig directe informatie over de fa­briek en over Jan Stienstra aanwezig. Door zijn vele activiteiten is evenwel een goed beeld te krijgen van hem via zijn ingezonden brieven, in­novaties, initiatieven, advertenties, lidmaatschap­ en enkele brieven. Hij laat zich kenschetsen als een onafhankelijk persoon, overtuigd van eigen waarde, eigenwijs, vol ideeën en een sterke persoonlijkheid.

Door de grote melkbeschik­baarheid in Winterswijk en haar buurtschappen groeide de fabriek in drie jaar al naar 5 miljoen kg melk en in twintig jaar naar een melkverwer­king van 15 miljoen kg per jaar. Het was daar­ mee de grootste melkverwerkende zuivelfabriek in Nederland.


Deze zuivelfabriek trok daarom wijdverbreid de aandacht van toeleveranciers en collega's. Wat opviel was dat de fabriek geen lid werd van GOZ, waarschijnlijk was de bemoeie­nis van de GOZ met boterafzet en boterkwali­teit, één van de hoofddoelstellingen van GOZ, voor Stienstra geen (?) probleem. Daarnaast moet hij hebben bedacht dat GOZ een Vereniging was van Coöperatieve Zuivelfabrieken en waren in principe de bestuurders en niet de directeuren betrokken bij de GOZ.

Hij zal het bestuur wel hebben geadviseerd om daarvan geen lid te wor­den, de voordelen wogen niet op tegen de kosten. De contributie voor het lidmaatschap was gekop­peld aan de hoeveelheid verwerkte melk! In de zomer van 1896, bij de oprichting van GOZ, on­derhandelde de heer Stienstra reeds met de Hol­landsche-IJzeren- Spoorwegmaatschappij over een eigen wagon voor het vervoer van boter naar Rotterdam. Q 64 Hij had geen hulp van GOZ nodig en duldde geen bemoeienis van anderen over de kwaliteit van zijn boter.


Bij de oprichting van het Botercontrolestation bleef hij dan ook eerst aan de zijlijn staan en werd pas per 1 januari 1905 lid van het Botercontrolestation te Deventer. In een ingezonden brief van Stienstra in de NRC van 9 augustus 1904 beklaagde de heer Stienstra zich nog over het feit dat er te weinig publiciteit aan het Rijksbotermerk werd gegeven waardoor in Duitsland het Rijksmerk voor een reclamezegel werd aangezien. Het antwoord van de FNZ op zijn brief heeft hem waarschijnlijk overtuigd van het voordeel van het Rijksbotermerk. Hij sloot zich alsnog aan bij het Botercontrolestation.

Wel was de heer Stienstra vanaf de oprichting lid van de „Bond van Directeuren van Coöperatieve Zuivelfabrieken in Nederland”, via de afdeling ‘Ruurlo'. Dat paste zijn eigen belang beter, daar werd gesproken over salarissystemen, verzekerin­gen en pensioenen.


De GOZ was een organisa­tie van coöperaties met haar boerenbestuurders waarin hij niets te zoeken had.

Doordat de melkverwerking in Winterswijk sterk groeide, waren er veelvuldig investeringen en vernieuwingen noodzakelijk. Hierdoor was de directeur een interessante partner voor de leveranciers van apparaten en hulpstoffen. Attesten van goede werking in vaktijdschriften van de grootste melkverwerker in Nederland waren commercieel interessant. De aanschaf van nieuwe, nog steeds in ontwikkeling zijnde roomcentrifuges waren de belangrijkste investeringen. Het begon al toen in 1899 een drietal centrifuges, van het merk B. & W. werden vervangen Q65 dat in advertenties Q66  (zie afb. 5.12) breed werd geëtaleerd.


De nieuwe centrifuges hadden een grotere effi­ciency met betrekking tot de ontroming waardoor op jaarbasis voor ca. f 8000 meer boter kon wor­den geproduceerd. Voor 1 kg boter was ruim 6% minder melk nodig. Het resultaat was dat de daar­op volgende jaren veel tweedehands Burmeister & Wain-centrifuges, het merk dat hij had vervangen, te koop werden aangeboden tegen zeer lage prij­ zen.


Toen Stienstra eind 1905 overstapte naar een centrifuge van een vierde type was dat weer aanleiding tot een uitgebreide advertentiecampagne. „De heer Stienstra, directeur der Winterswijksche Coöp. Zuivelfabriek bestelde ons: geen Westfalia, geen Burmeister, zelfs geen nieuwste systeem Alfa, maar eene Astra, van het bekende Bergedorfer Eisenwerk Q67 Stienstra wierp zich op als deskun­dige op het gebied van centrifuges. Hij begon met het uitbalanceren van centrifuges. Normaal moesten de centrifuges voor het uitbalanceren retour naar de fabrikant maar Stienstra kon deze service ook uitvoeren in Winterswijk tegen betaling van f. 15. Vele zuivelfabrieken hebben van zijn diensten gebruik gemaakt. Q68


In zijn contacten met de apparatenindustrie was waarschijnlijk het idee geboren om ook te beginnen met een slachterij. Men moet gedacht hebben wat met melk kan, moet ook met var­kens kunnen. Er werd een analogie gezien in het coöperatief industrieel verwerken van de boer­derijproducten melk en een vetgemest varken. De heer Stienstra ondernam een studiereis naar Denemarken Q69 onder begeleiding van de heer Pyttersen te Sneek, agent voor apparatuur voor de voedingsmiddelenindustrie. Doel van de reis was het bestuderen van de exportslachterijen in Denemarken en het realiseren van een plan tot de oprichting van 'De Eerste Nederlandse Export­ slachterij' te Winterswijk. Deze exportslachterij werd in 1900 opgericht en de heer Stienstra werd secretaris van het bestuur. Al vrij snel bleek dat het geen succes was en per 1 oktober 1904 stopte de slachterij en de Coöperatie werd failliet verklaard.


De grondstof melk, met zijn beperkte houdbaar­heid en dagelijkse aanvoer, was duidelijk anders dan het varken waar de afzetmogelijkheden in tijd en afstand aanmerkelijk groter waren. De boeren hadden voor varkens meer alternatieven dan voor melk Q70.


De heer Stienstra bleef innoveren en onderzoeken. Hij hield zich bezig met het ontwikke­len van analyse methoden voor het meten van de kwaliteit van boerderijmelk. Zo ontwikkelde hij een vuiltest en een sneltest voor zure melk Q71.

De vuiltest berustte op een standaardfiltratie van een geringe hoeveelheid melk door een fi­lter. Vervuiling van het filter was een maat voor de hoeveelheid vuil in de melk Q72. Deze methode is door de zuivelconsulent Van de Burg in de fa­briek te Eefde getest en door hem krachtig aanbevolen. Deze methode werd door de firma Boom te Meppel Q73 in licentie genomen en landelijk in­ gevoerd. Het principe van deze meting wordt na honderd jaar later, nog steeds toegepast.


De Winterswijksche Coöperatieve Zuivel­ fabriek was,zoals gezegd, geen lid van GOZ.

Hiervoor kunnen meerdere redenen zijn geweest. Bij de oprichting van de GOZ was het hoofd­doel de kwaliteit en afzet van boter te bevorde­ren, iets waarvoor Stienstra het GOZ niet nodig had. Afzet regelde hijzelf en kennis van kwaliteit had hij genoeg. Bovendien was de contributie gekoppeld aan de hoeveelheid melkverwerking en was voor de Winterswijkse Coöperatie, als verreweg de grootste verwerker, niet aantrek­kelijk. Het is ook denkbaar dat hij, toen hij in 1894 naar Winterswijk kwam, het niet zo goed kon vinden met Van Weydom Claterbos, die hij mogelijk vanuit de Kamper periode kende en voor wiens ideeën over kleinschalige melkver­werking hij de neus ophaalde.

Bij het uitbreken van de eerste wereldoorlog echter kwam hij in problemen met de afzet van boter en de aankoop van grondstoffen en hulpmiddelen. GOZ had de contacten waar de coöperatieve zuivelfabrieken in deze moeilijke tijd van kon profiteren, dat gold echter niet Winterswijk. Voor de afzet van boter vroeg hij al in november 1914 consenten voor ex­port van boter te koop voor 1000 kg per week Q74. Enkele maanden later meldde de heer Stienstra dat er problemen waren met de aanlevering van amylalcohol, nodig voor de vetanalyse van melk. Daarnaast werd de fabricage van perkamentpa­pier, voor het verpakken van boter, sterk vermin­derd en ontstond er een gebrek aan chemicaliën.

Eind 1917 was het probleem kennelijk zo hoog en het voordeel van het lidmaatschap van het GOZ in deze moeilijke periode zo aantrekkelijk dat het bestuur besloot september 1917 per brief Q75 het lidmaatschap aan te vragen. Uit de enkele brie­ven van Stienstra, aanwezig in het GOZ archief, bleek zijn laatdunkende houding ten opzichte van het GOZ. Informatie en gegevens door het GOZ gestuurd naar het bestuur vond hij maar niets, hij is de directeur. In een brief aan de secretaris van de GOZ gaf hij zijn ongenoegen weer: “Wat u aan onzen voorzitter stuurt daar kraait geen haan weer na, want dat komt in 'n groot boerenfornuis! Stuurt u dus dergelijke dingen maar weer aan mij. De achting voor personen doezelt soms mijn af­keer van de zaak wel wat weg .... zoolang als 't duurt!” Het is duidelijk dat hij controle wilde houden over de informatie. Na de oorlog (WO-I) werd dan ook het lidmaatschap door het bestuur per 1 januari 1921 weer opgezegd Q77.


Het plotseling overlijden op 15 februari 1927 van de heer Stienstra was een grote slag voor Winterswijkse Coöperatie Q78. Zijn jongste zoon Heerke (1902-1973), student handelswetenschappen aan de Economische Hogeschool te Rotterdam, werd per 3 oktober 1927 benoemd als diens opvolger Q79. Dat het bestuur de 25 jarige student benoemde tot directeur was tekenend voor de ontreddering. Men was waarschijnlijk nog te veel in de ban van de persoonlijkheid van de overleden directeur en men was geen lid van het netwerk, de GOZ, waar over opvolging van gedachten kon worden gewisseld.


Kennelijk was het bestuur niet bij machte over haar grenzen heen te kijken en koos een makkelijk lijkende weg. Mogelijk speelde ook de directeurswoning een rol bij de overwegingen rond de opvolging. Het dienstverband met zoon Heerke verliep niet goed* en eindigde met een ontslag per 1 oktober 1948 Q80 na een juridisch dispuut over 'een zwarte kas' en andere onregelmatigheden. Bij de afwik­keling van het ontslag speelde de eis van Heerke dat het ontslag 'eervol' moest zijn. Toen dit werd ingewilligd vertrok hij naar Argentinië, waar zijn broer in de graanhandel zat.

Het bestuur sloeg een nieuwe weg in en zocht steun bij de GOZ waarvan men per 1 januari 1947 lid was geworden Q81.


Jan Stienstra, heeft dankzij zijn inzet, innovatief han­delen en een grote hoeveelheid beschikbare melk, de Winterwijksche Coöperatieve Zuivelfabriek kunnen uitbreiden tot de grootste van Nederland. Zijn zelfstandig optreden gaf hem een bijna ab­solute macht. Hij bestuurde het bestuur. In 1899 vroeg hij aan het bestuur om in zijn woning een logeerkamertje te mogen inrichten, dat werd be­groot op f 45,--. Dit verzoek werd afgewezen. Een jaar later kwam het bestuur op het besluit terug en werd er een grotere kamer gemaakt voor f 140,- Q82. Zijn lidmaatschap van de gemeenteraad zal hem hebben geholpen bij de centrale rol die hij speel­ de in de Winterswijkse boerengemeenschap. Bij zijn plotseling overlijden werd zijn 25 jarige zoon zijn opvolger die na WO II een bestuur trof dat baas werd in eigen huis.**

[….]

 

Q61 t/m Q82 voetnoten: niet in deze tekst!


Hele verhaal is een rommeltje, te veel herhalingen. Een riskante onderneming, te veel veronderstellingen (zie twee opmerkingen). Interessanter was het geweest om te schrijven hoe een zuivelfabriek zonder steun van de GOZ toch nog zo goed kom functioneren    


*   Waar is dit op gebaseerd? Er zit een erg lange periode tussen aanstelling en ontslag.     Ruim 20 jaar! Is de ‘macht’ van deze man zo groot geweest?

** Rommeltje! Zijn zoon heeft de fabriek geleid door de crisisjaren en door WO-II...........

    zonder hulp van de GOZ. Nogmaals dit vraagt om een toelichting, nu wordt er iets

    gesuggereerd - fout in WO-II - wat misschien niet juist is! (ZHN.)

 Stukje tekst uit Boek Lankveld blz. 166-169

Meer knipsel Stienstra  in MAP DGB CZ. Winterswijk




De Kaasfabriek Winterswijk ging wel erg snel dicht...........


Persbericht Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV)  Informatie:19-02-2001

Supersnelle sluiting van zuivelfabriek Winterswijk

schiet CNV Zuivel in verkeerde keelgat

Geschrokken heeft CNV Zuivel gereageerd op het plan van Friesland Coberco Dairy Foods om de zuivelfabriek in Winterswijk al op 1 april dit jaar te sluiten. Het zuivelconcern maakte het nieuws vanmiddag bekend. Bij de fabriek in Winterswijk, waar de 12-kilo Goudse kaas wordt gemaakt, werken 64 mensen.

Hoewel de sluiting van de fabriek niet helemaal onverwacht komt - Frico Cheese, de kaaspoot van Friesland Coberco, heeft ingrijpende reorganisatieplannen - is vooral de termijn waarop de werknemers het nieuws te horen krijgen dat hun fabriek dichtgaat, bij CNV Zuivel in het verkeerde keelgat geschoten. “De mensen hebben nog geen zes weken de tijd om naar ander werk te zoeken. Het is gewoon schandalig”, vindt Syds Kloosterman, vakgroep-bestuurder van CNV Zuivel.

Omdat het sociaal plan van Friesland Coberco - daterend van eind 1997
- nog steeds van toepassing is, vallen er geen gedwongen ontslagen. Maar van Kloosterman mag er voor de werknemers in Winterswijk nog wel iets extra 's worden afgesproken.
Ik kan me voorstellen dat er een compensatie moet komen voor het feit dat de fabriek al zo snel dicht gaat. Volgende week woensdag gaan we met onze leden praten. Daarna zullen we verder zien.”

Met de sluiting van de fabriek in Winterswijk loopt Friesland Coberco vooruit op de rest van de reorganisatieplannen van Frico Cheese. Over die plannen wil de bond graag op korte termijn meer duidelijkheid.                                                                                                                                         

                                                                                Syds Kloosterman

 CNV Persbericht over sluiting


naar pagina-01 voorgaande pagina naar pagina-01 voorgaande pagina